6. De Ziel van Asha

Alle leden van de Ashastam ontmoetten elkaar diep in het bos, zonder spoor van Misha. Woede golfde door de groep, tegelijk met angst voor Misha’s lot. Kesho had zich even later aangesloten, maar wist niks meer dan zij. Nog langer onzekerheid, nog een dag zonder Misha, en wie weet wat ze hadden gedaan.

Maar rond zonsondergang zag Kesho een silhouet tussen de bomen. Het wiegde heen en weer, niet in staat rechtdoor te lopen of diens poten ver genoeg op te tillen.

Het was veel te groot om Misha te zijn.

Het gaf licht in het donker, wat ook niet bepaald een speciale kracht van de Gosti was.

Een sabeltandtijger voegde zich bij de groep, maar niemand was bang, want deze verschijning herkende je uit duizenden. Ardex, god van vuur en dood, oudste van de godenkinderen. Terwijl hij op hen afliep begon plots een kampvuur in hun midden. Het verwierp het duister van de nacht, maar maakte gek genoeg twee schaduwen per persoon.

De god keek … uitgeput?

“Ik ben zo snel gekomen als ik kon,” zei hij. “Wat onverstandig was, want ik had al een tijd niet meer hard gerend merk ik.”

“Heeft u onze gebeden gehoord?” vroeg Helera, Kesho’s moeder. “Kan u alles horen?”

“Tot mijn eigen verbazing, kan ik inderdaad jullie gebeden horen, en alleen die van jullie. Maar ik kwam om een andere reden. Ik hoorde van Eeris dat ze stammen hier in de buurt had geholpen de afgelopen tientallen winters. Als ik het eerder had geweten, had ik het meteen een halt toegeroepen!”

Iedereen keek elkaar aan. Farshar nam als eerste het woord. “Dankzij haar hulp zijn slechts drie mensen overleden afgelopen winter. We hadden allemáál een hongerdood kunnen sterven. Waarom zou u dat stoppen, oh godenkind?”

Ardex glimlachte. “En de Jagustam? Die ze heeft geholpen door een magische steen te geven die eten voor eeuwig bewaard? Zijn jullie daar ook zo blij mee?”

“Alstublieft,” smeekte Helera, “vertel ons waar lieve Misha is. Dat is alles dat we vragen.”

Precies op dat moment schoof een gedaante opzij achter Ardex’ rug. Misha had nog meer wonden dan eerst en keek naar de grond, alsof ze bang was haar eigen stamleden in de ogen te kijken uit schaamte.

Haar stamleden zagen geen reden voor schaamte. Kesho’s ouders renden naar haar toe en sloten haar in hun armen.

“Dank, dank, dank,” bleven ze maar zeggen.

“Oh, nee, hier heb ik niks mee te maken,” zei Ardex. “Want ik bemoei me nergens mee, als het even kan. Ene Jambir ging tekeer om haar te redden, hoe het met hem afloopt is uit mijn handen.”

“Jambir,” mompelde Misha met tranen in haar ogen. “We moeten hem redden.”

Terwijl Kesho zijn zus knuffelde, borrelde iets in zijn buik. Een woede, een vechtlust, de wil om alle jaguars in hun gezicht te slaan en al hun hekken om te trekken. Hij zou zijn enige arm geven om alles en iedereen kapot te slaan.

Een woede zo heet als hij nooit eerder voelde. Behalve dan die ene keer … dat Ardex ook langs kwam, lang geleden.

“Wat is er gebeurd lieverd?” herhaalde Helera duizend keer. “Heeft Jagu je iets aangedaan?”

“Het spijt me.”

“Er is geen schuld. Wat is er gebeurd?”

Misha huilde de vacht van haar ouders nat. “Ze zeiden dat ik hun commando’s moest volgen als ik ooit nog te eten wilde krijgen. En ik wist dat ze gelijk hadden, want ons eigen eten was op. En ik had zoveel honger. En toen wilde ik jullie zoeken, maar jullie waren nergens, en toen zeiden ze dat jullie deze afspraak hadden gemaakt en mij hadden weggegeven en—”

“Dat geloof je toch niet?” bromde Farshar. “We zouden zoiets nooit doen. Geen van ons. Niemand in de Ashastam gaat ooit onderdaan zijn van die achterlijke jaguars.”

“Maar wat dan wel?” zei Murfa. “We hebben geen eten. We kunnen niet verder lopen. We zijn afhankelijk van hun voedselvoorraad.”

Heel even keek iedereen naar Ardex, maar die vernietigde meteen hun droom. “Ik heb me te vaak bemoeid met dingen en het altijd verpest.”

Hij klonk nog vermoeider dan hij eruit zag, alsof hij niet alleen moe was van het rennen, maar moe van het hele leven.

Iedereen had hetzelfde onderbuikgevoel als Kesho. Murfa tikte ongeduldig tegen een boom. Zijn vrouw sleep haar speer en testte of hij al scherp genoeg was om een jaguarhart te prikken. Helera’s ogen hadden kunnen doden, terwijl haar spieren al op spanning stonden.

Was dat Ardex’ aanwezigheid? Was het een stel knorrende magen vanwege voedseltekort? Of was dat de enige reactie op dit overduidelijke verraad?

“Je hebt gelijk,” zei Misha, die naast vader kwam staan in het midden van de kring. “Dit kan zo niet langer. We moeten aanvallen.”

Aanvallen?” Zijn grootouders hadden hun ogen en oren geopend en konden niet geloven wat ze zagen en hoorden. “Zijn jullie gestoord? Dat is het einde van de hele stam.”

“Dat lijkt me echt geen goed idee,” zei Kesho snel, terwijl hij Misha’s opgestoken vuist omlaag trok. “We moeten samenwerken! Als we vriendelijk blijven, krijgen we van hen voorgoed te eten!”

“Wij zijn geen onderdanen, van niemand,” bromden Farshar en Misha tegelijk. “We vallen aan.”

“Stop! Nee! Luister nou,” zei Kesho.

“Ik herhaal mijn woorden,” zei Murfa met verhoogde intensiteit. “Wat dan wel? We lopen terug, we eindigen in gebied zonder eten, en even later de zee die we niet kunnen oversteken. We blijven in het kamp en we worden Jagu’s slaven.”

Farshar stond op zijn achterpoten. Op volle lengte maakte hij alle andere stamleden tot dwergen, en al helemaal als hij heldhaftig zijn speer omhoogstak. “Wat doet een dier als je zijn eten afpakt?”

“Hij valt je aan?” reageerden enkele stamleden voorzichtig. De rendieren en vogels, normaal zo rustig, stuiterden heen en weer op de plek.

“Wat doet een dier als je zijn territorium afpakt?”

“Hij valt je aan en pakt het terug.”

“Wat doet een dier als je hem aanvalt?”

“Hij slaat terug uit zelfverdediging!”

“Wat doet een dier als je zijn vrouwtje steelt?”

“Hij valt je aan en dood je!”

Farshar gromde. “Het maakt niet uit wie ze zijn, wat ze zijn, of hoe ze eruit zien. De Jagustam zijn een bedreiging voor onze overleving! En een bedreiging moet je aanvallen en wegjagen! Want als we het niet doen, dan vallen zij eerst aan en is de Ashastam ten einde!”

Misha greep ook een speer en schreeuwde mee. “Voor Jambir!”

“Volg mij in een verrassingsaanval vannacht!” schreeuwde Farshar. Kesho had hem nog nooit zo sterk gezien, zo krachtig, zo heldhaftig. Terwijl hij opgroeide wilde hij zijn vader worden—nu wilde hij zo strijdlustig als zijn vader zijn.

Maar wat hij nu deed was de verkeerde beslissing. Kesho probeerde een woord ertussen te krijgen, maar werd overstemd door Farshars gebrul.

“We vegen die jaguars van de kaart en lopen door naar vrijheid!”

Kesho liep naar Farshar en Misha, samen met de rest van de stam.

Maar niet om mee te schreeuwen en het gevecht voor te bereiden.

Ze grepen Farshar vast en bonden zijn handen achter zijn rug. Kesho vond het lastig, maar dit waren de regels, en hij hielp mee zijn eigen vader vast te binden.

Misha probeerde haar vader los te wrikken, maar werd makkelijk opzij geduwd door Murfa. “Wat doen jullie!?”

Ze kreeg pas antwoord toen haar vader stevig vast zat aan een boom.

“En wat blijft er over van de ziel van Asha,” vroeg Murfa, “als we een volk van moordenaars worden? Als we koningen en leiders kregen, die oproepen tot massamoorden en verrassingsaanvallen?”

“We hebben geen leider en we willen geen oorlog,” zei een rendier.

“Oorlog is voor de dinosaurussen, en de goden, en de zielen die zijn gedoemd tot strijden en vechten,” zei Kesho’s grootmoeder. Ze kon rekenen op Ardex’ goedkeuring bij die uitspraak. “Niet voor de Asha. Onze ziel is vredig en samenwerkend.”

“Onze ziel is nog steeds een dierenziel,” mompelde Farshar, “in de wrede natuur.”

Hij ging niemand overhalen. Murfa keek wel schuldbewust. “Het spijt me, Farshar, maar dit is hoe het werkt.”

Kesho wist dat het zo werkte. Zodra één iemand probeerde de baas te spelen, was het de bedoeling dat alle anderen opstonden en diegene gezamenlijk op zijn plek zetten. Meteen, zonder twijfelen. Maar als het je eigen vader overkwam, leek het ineens een domme regel in de cultuur van Asha.

“Bind mij dan ook maar vast,” zei Misha zelfverzekerd. “Jullie zijn stom als jullie niet aanvallen.”

Een jaguar met kleine poten stapte richting het vuur: de prins. Hij keek verbaasd naar Ardex die in een hoekje lag en meeluisterde, en net zo verbaasd naar Farshar die was vastgebonden.

Kesho hoopte vurig dat hij niks had gehoord van het afgelopen gesprek. De prins kreeg ook twee schaduwen, hoewel zijn tweede de verkeerde vorm had en veel donkerder was dan de ander.

“Koning Jagu biedt zijn welgemeende excuses voor wat er is gebeurd. Een … misverstand zorgde dat de verkeerde Gosti aan het werk werd gezet. Hij hoopte ten zeerste dat jullie deze misstap kunnen vergeven.”

De meeste stamleden keken naar Farshar, alsof ze met hun ogen wilden zeggen: zie je wel, het was een foutje en er is nog alle kans op samenwerking.

“Zei ik toch,” riep Kesho luid, “het was allemaal een misverstand en de Jagu zijn onze vrienden.”

Om en om knikten ze naar de jaguar of zeiden “ik vergeef het”.

De snelheid waarmee ze het vergaven vond Misha een belediging. Ze kroop tegen haar vader aan, die vocht tegen de touwen.

“Is … is dat het besluit van de hele stam?” vroeg de prins.

“De meerderheid vergeeft je,” zei Murfa uiteindelijk. “Daar moet je het mee doen.”

De prins slaakte een zucht en knorde daarbij door zijn platgeslagen neus.

“Dan nodigt de koning jullie uit voor een feestmaal. Om geschillen bij te leggen en te praten over de toekomst. Hij herinnert dat jullie spraken over een hele mammoet vlak buiten het kamp. Is het een idee om die mee te nemen?”

“Goed idee,” antwoordde Kesho. “Ik zeg ja.”

Zijn directe instemming leek de rest van de stam over te halen. Weer moest de prins genoegen nemen met een paar knikjes en gemompel. Hij keek nog steeds naar Farshar alsof hij de eindbeslissing moest nemen, maar Farshar hield zich overal buiten.

“Dan geef ik de koning het heuglijke nieuws en bereid de vuren voor! Moge het een mooie avond worden!”

Terwijl de prins alweer omdraaide, riep Kesho hem na.

“Waar is Jambir?”

“Waar dat stuk gespuis thuishoort.”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

6. De Ziel van Asha

Alle leden van de Ashastam ontmoetten elkaar diep in het bos, zonder spoor van Misha. Woede golfde door de groep, tegelijk met angst voor Misha’s lot. Kesho had zich even later aangesloten…