8. Jambirs Lot
De onderhandeling was begonnen. Maar hoe meer Misha hoorde, hoe meer ze begreep dat de Jagu alle macht hadden in deze onderhandeling. Ze wilde weg hier. Ze wilde Jambir zien, weten dat hij veilig was, en daarna die stomme Jagu de kop intrappen en hun hekken vernielen. Weg van deze nare plek.
En haar eigen stam was nu al vergeten wat Misha was overkomen? Ze hadden meteen moeten stoppen met eten toen Jagu zijn eisen stelde. Het was belachelijk—maar steeds meer stamleden leken te accepteren dat ze moesten gaan werken onder de koning.
“We kunnen onze kennis bieden,” zei Murfa wanhopig. “We kunnen helpen bij het afbreken van het hek of het maken van ons eigen onderdak.”
“Niet genoeg,” bromde Jagu. “Dertig extra monden om te voeden. Je moet blij zijn dat wij dat kunnen.”
“We kunnen helpen met jagen en verzamelen,” zei Helera. “Daar zijn we goed in. We zijn rusteloos nu we niks kunnen doen.”
“Dus waarom werken jullie zo tegen?” riep Jagu, terwijl hij een gigantische lap vlees in stukken reet met zijn voortanden. “Onder mijn commando zullen jullie elke dag nuttig werk verrichten! Zowel de mannen … als de vrouwen.”
Misha sprong op, rukte alle planten om haar heen kapot, en stormde weg. “Dat is genoeg. Genoeg!”
Farshar wilde achter haar aankomen, maar kon niet snel genoeg opstaan vanwege zijn geboeide handen. In een oogwenk was ze opgegaan in het duister. Nu pas merkten Farshar en Helera dat hun andere zoon Kesho ook vermist was.
Hun zicht werd verder geblokkeerd door Jagu’s flinke lijf.
“Ik merk dat jullie nogal vijandig zijn,” zei de koning. “Dat verandert de eisen opnieuw. Alle vrouwtjes moeten minstens één kind krijgen terwijl ze hier zijn en diegene afstaan aan onze stam.”
Misha huilde en rende nog sneller weg van de plek. In een blinde paniek struikelde ze over van alles en nog wat, totdat ze merkte dat ze bij de voedselvoorraden was.
“Je bent een monster!” schreeuwde Farshar in de verte.
Deze keer ging Jagu te ver. De Ashastam stopte directe met lachen en zingen. Ze legden hun eten neer, stonden op, en hadden besloten zonder een woord te vluchten.
Jagu hield zich een paar hartslagen sterk. Hij dacht dat het allemaal een spel was, een bluf.
Totdat bleek dat ze echt wegliepen.
Hij riep tien bewakers bij zich en stormde op de Asha af.
“Mijn excuses,” zei hij snel, “ik heb me … versproken.”
“Versproken? Je bent de duivel! Nog erger dan de God van de Dood! Je bent—”
Murfa was de eerste die begreep dat dit ook onderdeel van de onderhandelingen was en meespeelde. “Ook onze excuses, Jagu, wij hebben ons ook … versproken. Laten we deze keer zeggen wat we écht willen zeggen.”
Iedereen hield hun adem in. Kinderen verscholen zich achter hun ouders. Steeds meer jaguars verzamelden rondom Jagu in een formatie die leek op een speer.
“Dat lijkt ons ook … een goed plan,” zei de koning voorzichtig.
Voorzichtig schoof iedereen weer aan bij een vuur en pakte hun eten op.
Murfa keek rond. “Ik kan niet spreken voor de rest. Wij hebben geen leider, zoals u nu weet. Maar ik ben bereid om te werken als dat betekent dat iedereen gevoed is en we bij de volgende volle maan weer verder kunnen reizen. Dat is mijn laatste offer.”
De twee stammen stonden recht tegenover elkaar, de vuren in hun rug.
Murfa’s vrouw weigerde nog steeds. Maar andere mannen spraken dezelfde belofte, evenals hun zonen en dochters. Al snel was de meerderheid van de Asha akkoord.
Misha kon het niet geloven. Ze leunde uitgeput met haar rug tegen een voedselvoorraad. Ze hadden alles opgegeven! Alles waar Asha voor stond!
Jagu glimlachte, zijn tanden blinkend in het maanlicht. “Ik merk dat we elkaar eindelijk … begrijpen. Kom! Kom! De avond is nog jong en het eten nog vers! Laten we hier niet meer verder over ruziën.”
Voor de zoveelste keer blies iedereen een gezamenlijke zucht van verlichting. Ze genoten van de laatste restjes eten en mengden met elkaar, zelfs de rendieren. De kinderen die net hadden toegestemd om een slaaf te worden, in Misha’s ogen, renden rondjes en speelden tikkertje.
De koninklijke familie schuilde voor de kleine regendruppels. Languit liggend, een tevreden blik op hun gezicht, bekeken ze de feestelijke avond van een afstand.
Misha kon al die domme mensen wel in elkaar slaan. Ze wilde haar speer door het hart van die monsterlijke koning steken.
Ze kon ervan kotsen.
Iemand naast haar ook.
Kesho leunde tegen een sabeltandtijger—de god Ardex—alsof hij niets meer was dan een steunpilaar. Hij leek ernstig ziek, wit weggetrokken en trillend. Het enige levendige aan hem was de diamant die hij vasthield in zijn ene arm.
Toch was Misha de enige met een tweede schaduw vanwege Ardex’ licht. Een feit dat ze negeerde uit bezorgdheid.
“Broertje! Wat is er gebeurd?”
“Ik ging … ik ging op zoek naar Jambir …”
In de verte klonk weer geklap en gejoel. Ze waren begonnen met zingen en muziek maken. Een paar jaguarkinderen deden mee met tikkertje en de prinses vertelde luidruchtig een grappig verhaal aan een stel rendieren.
Misha wilde dat ze haar oren kon afrukken om het niet te hoeven horen.
“En?”
Kesho probeerde de diamant aan haar te geven. Ardex stak zijn slagtanden ertussen.
“Ik ben bang dat ik je die niet kan laten houden,” zei hij somber. “Ik ben bang dat ik al deze voorraden moet afbreken.”
Misha wist het zeker. Ardex voedde haar woede. Als hij in de buurt was, werd je kwaad op alles en wilde je alles een klap verkopen. Maar zelfs als je dat besefte, kon je het gevoel niet zomaar kwijtraken.
“Broertje, Kesho, kijk naar me. Wat is er? Waar is Jambir?”
Een streep maanlicht boog nét rondom de voorraad en verlichtte een strook planten ernaast. Planten platgedrukt door een stapel botten.
Kesho’s trillende, kleine vingers wezen naar de botten.
Misha versteende van ongeloof.
Ze wilde dat haar ogen haar voor de gek hielden, dat Ardex er weer iets mee te maken had, dat het een misselijke grap was van haar broertje. Maar Kesho deed niet aan zulke grappen. Ardex stond ook op het punt te huilen. En tussen de botten zat een schedel die onmiskenbaar Jambirs hoofd was.
Haar redder. Die lieve Gosti.
Hij was vermoord en kaalgeplukt.
Dat vlees … dat vlees dat ze aten bij binnenkomst … zo taai en—
Misha schreeuwde totdat de grond schudde en Ardex uit angst een stap achteruit zette. Ze greep naar Kesho’s speer—hij gooide al een tweede speer naar haar toe.
“Kinderen! Niet—” Ze waren Ardex allang voorbij gerend.
Haar schreeuw hield aan, totdat Jagu zijn oren spitste en omkeek op zoek naar de oorsprong van het geluid.
Net op tijd om te zien hoe een speer op hem afkwam.
Te laat om iets ertegen te doen.
Haar worp was een voltreffer in het hart van Jagu, die omviel en stierf voordat hij de hut had verlaten.
Kesho’s worp doorboorde de prins, die overleefde en weg strompelde, maar uitgleed over de groeiende plas bloed.
“Vader!” schreeuwde de prinses. “Verraad! Moordenaars!”
Boven hun hoofden ritselden bomen. Ze bogen en kraakten, ook al stond er vannacht geen wind. Takken en bladeren vielen omlaag, vermengd met regendruppels.
Een hartslag later verschenen tientallen Gostihoofden in de boomtoppen, hun bogen gericht op de Ashastam beneden.
De volle maan werd verduisterd door een regen van pijlen.
De Asha waren nergens op voorbereid.