1. De Barbaarse Regels
Himnib de Berenherder wilde net de stad Amor verlaten toen de poort dichtviel en iedereen werd tegengehouden. Zijn honderd schapen mekkerden onrustig toen een boodschapper hijgend een perkament overhandigde.
Een bericht van de koning.
De poortwachter, een wolf, las het snel en fronste. “Alle soldaten moeten per direct de poort verlaten en naar het paleis komen. Laat één iemand achter die iedereen binnen honderd passen van de muur meteen … doodschiet.”
Hij liet het perkament zakken vol ongeloof. De boodschapper tikte op een vergeten stukje.
“Oh, en alle wezens met rode vacht moet je bespugen.”
Een lange rij dieren stond rondom de poort om binnen te komen of juist te vertrekken. Bij het horen van deze commando’s keken ze angstig om en stapten toch maar achteruit, weg van de muur. De viervoeters wisten niet eens wat honderd passen moest betekenen, dus ze renden in paniek zo ver mogelijk.
De paar dieren met rode vacht besloten zich maar te verstoppen achter een ton.
De soldaten zuchtten en sloten alles af.
Himnib rammelde aan de poort. “Ik kan hier toch niet blijven? Mijn schapen hebben hier geen ruimte om—”
Twee van zijn schapen waren al begonnen aan iemands voortuin. Een derde klom op een dak om luidkeels een nummer ten gehore te brengen. Als hij had gehoopt daarmee vrouwtjesschapen aan te trekken, dan had hij het verkeerd. Barina, een van zijn oudste en trouwste schapen, bleef als enige aan zijn zijde.
“Hé! Ik ben anders wel een Kompaan!”
Dat liet enkele wolven opkijken, maar was niet genoeg om hulp te krijgen.
In plaats daarvan beukte een stier hem opzij. “Houd je beesten onder controle, barbaar.”
Barbaar? Verwarde hij hem met iemand anders?
Een vrouwelijke Prima, tijdelijk op twee benen, smeet een bak ijskoud water over de schapen die haar voortuin opnieuw inrichtten.
“Jeetje mina,” mompelde ze. “Onbeschoft gespuis. Hoort hier niet thuis.”
Himnib sloeg zijn wandelstok op de grond, hard genoeg om paarse vonken te maken. Zijn schapen vormden meteen een nette rij en volgden hem terug de stad in.
Hij passeerde twee Reuzenwolven. Ze droegen een wit gewaad dat losjes om hun lijf wikkelde en een kroon van gevlochten bloemen. Ook hing een buidel rond hun nek met daarin vele liters wijn. Ze hadden een accent dat hij normaal alleen hoorde in de Raad van Kame als iemand héél graag wilde dat anderen hem slim vonden.
“Ik zou wel willen, Rodrik,” zei de een. “Maar de koning heeft vorige week nog verkondigd dat elke dag moet beginnen met een uur bidden … tot hém! Ik houd geen tijd over om iets te doen!”
“Zat eraan te komen,” zei Rodrik terwijl zijn verachtende blik over Himnibs kudde gleed. “Weet je nog die straatartiest? Die tien jaar elke dag op het plein stond? Opgepakt en veroordeeld tot de dood, zonder reden. Ze zeggen dat de koning wakker werd van een nachtmerrie, rond middernacht, en die artiest was twee uur later dood.”
“Hoe weet jij dit soort dingen altijd?” zei de ander licht jaloers. “Ik hoor nooit leuke roddels!”
Leuke roddels? De dood van een onschuldige artiest? Himnib wilde Amor nog sneller verlaten dan eerst.
Rodrik glimlachte, pulkte aan zijn witte gewaden, en nam slokjes wijn. “Niemand zoekt de Roddelrat. De Roddelrat komt naar jou toe—als je waardig bent.”
Himnib schudde zijn hoofd—en struikelde over een hamster die hij daardoor niet zag.
“Ja! Stop maar!” piepte het beest. Hij was twee koppen kleiner dan Himnib, ook al schatte hij hem in als een volwassene. “Dat is een overtreding van reglement 4.1.7, barbaar. Kom maar mee.”
Weer dat woord. Barbaar. Hadden ze het wel tegen hem?
Hij negeerde het en liep door, maar de hamster blokkeerde opnieuw zijn pad met gevaar voor eigen leven.
“Arrestatie ontwijken. Overtreding reglement 5.2.3, dat wordt flinke straf. Ja ja, je ontkomt Ginsea—advocaat van het paleis—niet zomaar!”
De hamster floot naar twee wolvensoldaten vlakbij die niks stonden te doen. Himnib had de macht van Ginsea onderschat, want de soldaten hadden hem vijf tellen later in metalen pootboeien.
“Wat is dit? Ik heb niks verkeerd gedaan. Ik heb—”
Ginsea kuchte. “Jouw schapen hebben meermaals andermans terrein bewandeld en andermans eten opgegeten. Je bent in het bezit van magische voorwerpen, wat niet is toegestaan in Amor. Moet ik doorgaan, barbaar?”
“Mijn excuses. Het zal niet opnieuw—”
Eén van de wolven gniffelde.
“Je hebt gelijk,” zei hij met een valse grijns tegen de andere soldaat. “Hun taaltje klinkt echt alsof ze de hele tijd bar bar bar bar zeggen.”
Ze trokken hem door de straat. Hij had niks verkeerd gedaan! Het weerhield een paar Amori er niet van om wat rot fruit naar zijn hoofd te gooien.
Ze schreeuwden nog een keer in zijn gezicht hoe onbeschaafd en vies hij was. Hoe hij niet thuishoorde tussen de nette Amori met hun eerlijke regeltjes.
Hij ging nu zien hoe eerlijk die precies waren.
Ginsea duwde hem een donkere zaal van marmer in. Achter een verhoogd houten tableau stond een rechter met hamer.
Himnib had veel van de wereld rondgelopen met zijn kudde. Hij had wel vaker dieren meegemaakt die te weinig te doen hadden en hem irriteerden, dus hij fluisterde in Ginsea’s oor.
“Is dit nodig? Zo’n klein vergrijp? Wat is de straf? Tweemaal sorry zeggen?”
“Zoiets,” fluisterde hij terug. “Maar als we dit soort dingen niet bestraffen, gaan dieren straks nóg meer reglementen breken, en nog meer, totdat we niks meer bestraffen! Het zou barbaars zijn! Chaos! Een beetje … ja, zoals jullie.”
Himnib stond voor de rechter, de boeien om zijn voorpoten vastgeklemd aan een paal. Zonlicht kwam alleen binnen door gaten bij het plafond. De tribunes om hem heen waren leeg, maar zonder een kruimeltje stof.
Ginsea deed zijn verhaal over de zeven piepkleine reglementjes die Himnib technisch gezien had gebroken. Hij wist het zelfs zo te draaien dat zijn schaap die vals zong een “verstoring van de openbare orde” was. Prima. Als ze maar van zijn schapen afbleven.
“Ginsea,” zei de rechter geïrriteerd, “ga iemand anders z’n tijd verdoen. Ik bevind deze Himnib compleet onschuldig en—”
De kleine hamster maakte zich lang, wat op geen enkele manier intimiderend was. “Verbijsterd! Ik ben verbijsterd! Een rechter hoort—”
De koning wandelde de zaal in. De Reuzenwolf brabbelde over heksen, geesten en een vliegende kip. Hij keek naar de rechter, fluisterde iets in zijn oor, en liep net zo verdwaasd door de andere uitgang, zonder Himnib één keer aan te kijken.
“Ongelofelijk!” barstte de rechter uit. “En dat laten we toe in onze stad? Zulke barbaren? Dit eist de hoogste straf!”
Ginsea fronste. “Dat, eh, dat is óók niet juist volgens reglement 4.1.2.”
De rechter sloeg zijn hamer oorverdovend hard tegen het hout. Himnibs wandelstok werd ruw uit zijn poten gegrepen.
“Rechter Wolfar veroordeeld Himnib tot de Vlam.”
“De wat?”
Ginsea werd lijkbleek. “De Vlam? Dat is wáánzin.”
“Dat is de definitieve uitspraak van Wolfar. Soldaten, breng hem naar de kerkers.”
“Wat is de Vlam?” schreeuwde Himnib, terwijl paniek zijn hart greep en bijna stilzette.
“Dat … dat,” prevelde Ginsea, niet in staat Himnib aan te kijken.
De bewakers duwden hem uit de zaal. Hij wilde zijn schapen strelen en geruststellen, maar ze werden ruw uit elkaar getrokken. Hij in de ene koude, grijze cel—zijn schapen met alle honderd in een ander veel te klein hokje.
“Dat is haast nog erger dan de doodstraf,” fluisterde Ginsea. “Wie de Vlam ondervindt, vergeet en wordt vergeten.”
“Vergeten?”
Ginsea zocht rechter Wolfar, die was weggelopen richting een tafel vol voedsel en wijn.
“Dit is een schande!” riep hij. “Dit was niet de bedoeling van onze wetten!”
Wolfar keerde om, een stuk vlees half uit zijn mond. “Himnib is geen Amori, of wel? Hij komt van de Berenbouwers. Hij is een buitenlander.”
“Ja, maar—”
“Onze wetten gaan alleen over hoe Amori rechtvaardig worden behandeld. Alles daarbuiten mag ik lekker zelf bepalen.”
Ginsea krabde zijn tempel. Hij haalde een boek tevoorschijn uit een buidel over zijn rug en las razendsnel alle reglementen.
“Hij heeft geen gelijk, toch?” zei Himnib hoopvol. De hamster die net nog een irritant beestje was veranderde plots in zijn enige schild.
“Ik ben bang …”
Maar toen sprong Ginsea omhoog, zijn ogen stralend, zijn rug recht.
“Aha! Reglement 2.4.8!” Hij hield het boek omhoog, alsof Wolfar dat vanaf die afstand kon lezen. “Voor een juiste scheiding van recht en staat, is het verboden voor de koning om zich te bemoeien met welke rechtszaak dan ook!”
Wolfar bulderde van het lachen, terwijl zijn klauwen het volgende stuk vlees uit een mand gristen. “Ga je nou—”
“Ik klaag de koning aan!”
Het stuk vlees viel met een pets op de grond. Himnibs hoofd duizelde terwijl ze hem in zijn cel propten.
Ginsea beeldde zijn excuses uit en dook weer in zijn wetboek, op zoek naar alles wat hij tegen de koning aan kon gooien.