10. Epiloog
Himnib lag tegen een boom en keek versuft uit op het plein. Ginsea stond middenin een kring van dieren en deed zijn verhaal. De Wijze Uil had haar favoriete positie als rechter ingenomen.
“De reglementen zijn helder,” zei de hamster. “De oudste zoon wordt de nieuwe koning.”
Hij keek naar de grond en zijn stem werd onhoorbaar zacht. “Wolfar zou de nieuwe koning moeten zijn.”
“Maar, dat is toevallig,” zei Aria, terwijl ze haar vleugels wapperde. “De Raad van Kame heeft net een nieuwe wet aangenomen. Eentje die het strafbaar maakt om de wetten van je eigen land te negeren, koningszoon of niet. Ik ben bang dat Wolfar geen kandidaat meer kan zijn.”
Gejuich steeg op. Wolfar, met ketenen vastgebonden aan Himnibs boom, rommelde en gromde wat, maar had zijn lot vast al zien aankomen.
Ieders ogen vielen op Wolzam, pas over enkele jaren volwassen. “Toen de Amori aan mij beloofden dat ze samenwerkten met de Barbaren, was dit niet bepaald wat ik voor ogen had. Dus de troon valt naar u, oh edele koning Wolzam.”
Het viel stil. De meeste inwoners kenden hem eigenlijk niet. Of ze kenden hem alleen van de roddels van de rat, over zijn liefde voor jongens die niet hoorde, over dat hij was overgelopen naar de barbaren, allemaal … waar.
Toen hij de laurierkroon op zijn wolvenhoofd kreeg, echter, juichten ze toch allemaal voor hem.
Ginsea maakte haast en leek weg te willen. “Dan is er nog de dood van de koning.”
Hij slikte. Maar hij vertelde zichzelf dat dit moest en dat dit de regels waren. “Er is vergif gevonden. Een vergif dat snel en gemeen werkt. Een plant die alleen groeit in de gebieden van de Grapi, en die is gevonden op de speer van … Bar-Bar.”
De Barbaren stonden in de menigte, tussen wel honderd schapen die onrustig mekkerden.
“Alles wijst erop dat dit schaap hem heeft vermoord. En op moord staat de doodstraf, zelfs in de Raad van Kame, nietwaar?” Hij keek de Wijze Uil lang in haar ogen. “Reglement 1.1.4, heb ik het goed?”
Aria knikte. Ginsea keek de Barbaren droevig aan.
“Maar … misschien groeit die plant ook wel op continenten die wij nog niet hebben ontdekt,” zei Aria.
“Misschien,” voegde Bar-Bar toe, “had Wolfar mijn speer afgepakt.”
“Eventueel werken wetten alleen als alle dieren stilletjes afspreken om ze belangrijk te vinden,” zei Aria. “Maar het zijn uiteindelijk verzonnen regeltjes, hoe zeer je er ook achter kunt staan.”
Ginsea knikte. “Het zou zomaar kunnen dat de koning al dood was voordat hij werd vergiftigd, is het niet?”
“Tja,” zei Aria, “hier is echt géén zekerheid over te krijgen. Onmogelijk.”
“Misschien,” zei Ginsea, “is er geen wet zonder wettelozen. Geen regel zonder uitzondering of bijwerkingen. Geen beschaving zonder geheimen. En zo eindigt mijn betoog.”
Aria sloeg met haar vleugels tegen het houten paaltje, dat van ellende omviel. Een deel van de menigte ging over op de orde van de dag—er moest ook nog worden gegeten en geslapen—en het andere deel bleef om hun nieuwe koning te feliciteren.
Himnib legde zijn hoofd uitgeput tegen de boomstam. Hij probeerde zich te herinneren wat er was gebeurd. De afgelopen weken waren een waas. Hij had opgesloten gezeten, ja. Had hij niet een of andere straf met een Vlam gekregen? Die hamster kwam hem bekend voor. Waarom was hij hier? Waarom stonden er een paar scheve houten hekken om dit plein?
Een schattig berenhoofd verscheen plots voor zijn snuit. Hij schrok ervan.
“Himnib!” zei ze met pretogen. “Oh, oh, je hebt geen idee hoe blij ik ben—”
“Sorry, maar wie ben jij?”
“Maar … maar …” Solong keek in zijn ogen. Er was echt geen hint van herkenning, alsof een deel van de oude Himnib weg was. Opgebrand in de Vlam.
Ze gaf de verbaasde beer een warme knuffel. Daarna liep ze weg met tranen in haar ogen.
“Ik …” Himnib stond op en pakte haar klauw. “Heb ik iets verkeerd gedaan?”
Solong veegde haar ogen droog met haar lange vacht. “Nee. Nee, sorry, ik ben Solong. Ik ben ook een beer, eh, zoals je ziet. Fijn om … kennis te maken.”
Himnib lachte terug. Maar hij voelde een leegte van binnen. Alsof zelfs de liefste lach van deze beer hem niks kon doen, alsof hij weg wilde van haar. “Ja, nou, zeker,” wist hij te stamelen.
Wat bleven al die schapen nou om hem heen drentelen? Wacht eens even—was dat ene schaap niet van hem? Waarom bezat hij één schaap?
Solong zag het ook. Als halfgodin begreep ze misschien meer van wat er speelde. Ze begon weer te huilen, terwijl die rare schapen steeds meer háár volgden. “Het ga je goed, Himnib. Misschien … word je ooit weer beter.”
Wolzam had vrijwel meteen de deuren opengezet voor de Grapi stam en andere Barbaren. Ook hielp Ginsea hem om de Leges te introduceren: wetten tegen het overmatig drinken van alcohol. Natuurlijk klaagden veel van de Amori. Maar de Roddelrat veranderde langzaam de publieke opinie door precies de juiste roddels te verspreiden.
Bar-Bar was kwaad op zichzelf dat hij zijn magie weer had gebruikt. Nu had hij honderd Amori die naar hem luisterden en elk commando van hem zouden volgen. Diep van binnen wist hij dat hij geen keuze had en dat dit iets ergers had voorkomen—zoals vele doden onder de Amori tijdens de chaos. Voorzichtig verspreidde hij toch maar positieve gedachten over de barbaren door middel van deze nieuwe … slaven. Totdat hij, ooit, een manier hoopte te vinden om dieren “los te maken” van zijn magie.
Het verlies van al die kippen viel de Hennen zwaar. Ze hadden zich teruggetrokken, maar via een boodschapper laten weten dat ze “Amor zouden straffen” en “zouden terugkeren”. Wolzam maakte zich geen zorgen, want nu stond hij met de volledige macht van Amori én die van Barbaren tegenover de Hennen die alles opvraten wat ze tegenkwamen.
Hoewel de meeste Barbaren vriendelijk nee zeiden tegen zijn aanbod en lekker verder liepen. Iets in hem wilde meegaan en de troon aan iemand anders geven, zoals Ginsea. Maar die begeerlijke kroon was ineens een gehaat voorwerp.
Ginsea zweerde dat hij nooit meer een rechtszaak wilde bijwonen. Onder Aria’s wijsheid wilde hij best nadenken over betere wetten. Hij stemde zelfs toe om de volgende Kompaan van Hamsters te worden, als de huidige ermee ophield.
Maar de wetten toepassen? Ze interpreteren zoals het hoorde? Zonder ooit grote fouten te maken en dieren onrechtvaardig op te sluiten? Hij besefte nu dat dit het echte werk was. Werk dat te zwaar lag voor zijn hart.
Wolzam stond alle kritiek op de koning toe en wilde geen voordeeltjes of uitzonderingen voor zichzelf.
De Roddelrat was daar minder blij mee. Zijn hele rijkdom kwam van het feit dat dieren hem stiekem roddels gaven, omdat ze zouden worden opgesloten als ze het hardop zeiden. En dat hij die roddels net zo stiekem kon doorverkopen, omdat de dieren deze stoute dingen nergens anders zouden horen. Nu dat allemaal gewoon mocht … tja, stierven roddels, geheimpjes en foute daden snel uit.
Of volgens Ginsea: “Geen deugd zonder zonde. En daarmee is’t klaar en gezegd.”
Had hij de reglementen goed gevolgd? Of had hij alles vergooid waarvoor hij stond? Een beetje van beide.
De waarheid, zag Ginsea nu, was dat je alleen dingen echt kon veranderen op twee manieren. Of je brak alle wetten om betere wetten te krijgen. Of je verzamelde de grootste groep wezens die achter je stond en sowieso deed wat je opdroeg. Alles daartussenin was een modderig pad dat uitliep op een modderig einde.
Toen Solong vertrok, ging Bar-Bar dan ook met haar mee, in de hoop ergens op Somnia een medicijn tegen zijn magie te vinden. Iets om al zijn slaven weer los te laten. De Roddelrat volgde, want waar ging hij anders heen?
Zij die niet in zijn macht waren, beste lezer, keerden terug naar de stammen, maar niet terug naar hoe het altijd was. Zoveel dieren sloten zich aan dat ze te groot werden. Het werd steeds lastiger om hun levensstijl in kleine groepjes, zonder vaste plek, te behouden. Sterker nog, de meeste nieuwkomers wilden de Amorinse levensstijl nabootsen—in hun ogen waren die huizen, koningen, aquaducten, en meer het ideaal van beschaving.
Het was ook lastig om de Barbaren te kennen en hun “beschaving” als ideaal te zien. Want ze schreven niks op en ze lieten niks achter. Alles dat andere dieren leerden kwam via andere beschavingen, die meestal neerkeken op deze woestelingen.
De Barbaren konden er niet minder om geven. Zij gingen door met naakt rondlopen, door modder rollen, iedereen zoenen die ze leuk vonden, en de Amori gestoord noemen dat ze nog steeds de hele dag wijn dronken omdat het nou eenmaal zo hoorde.
En zo ging het leven door …