2. De Zwarte Missie
In het holst van de nacht betraden twee vreemdelingen het Barbaarse kamp om Bar-Bar te vragen het onmogelijke te doen. Nu waren vreemdelingen niet zo onverwacht hier, want de barbaren hadden geen duidelijke grenzen of muren. Dieren verschenen regelmatig, bleven eventjes, en gingen weer weg.
Deze, echter, waren weL vreemd. Ze slopen naar de grootste tent in het duister. De enige plek waar licht nog steeds brandde, waaromheen de oudsten van verschillende stammen hun dronken liederen zongen.
Twee biggen, die speelden in de modder, sprongen opzij voor hen. Ze klaagden over het verpesten van hun modderbad. Vooral omdat de vreemdelingen het niet nodig hadden—ze waren al schrikwekkend schoon.
“Moeten we niet, eh, alarm slaan of iets?” fluisterde de ene big tegen de ander.
“Nah. Zal wel goed komen,” antwoordde de ander.
Ze giechelden. De vreemdelingen konden een masker op doen en een zwarte cape omwerpen, maar het verborg helemaal niks.
Alleen stinkend rijke wezens droegen een cape van het duurste fluweel. Alleen leden van het koninklijk paleis droegen een masker met goud erin verwerkt.
Ze had zin om een flinke poot modder naar hen toe te werpen. Het zou hen_helpen_, want nu staken ze tussen de Grapistammen uit als een zere klauw.
“Dit is een slecht idee, Wolfar,” zei de ene. “Dit zijn idioten. Barbaren. Ze houden zich nooit aan een afspraak.”
De andere wolf keek streng. “Moet ik je herinneren aan de Hennen, kleine Woldrik? Dit is precies waarvoor die stinkende barbaren zijn gemaakt.”
Woldrik schopte geïrriteerd stenen weg. “Ze kunnen niet eens zingen,” mompelde hij.
Toen ze de tent instapten, hield het zingen direct op. De biggen glipten achter hen aan naar binnen, wat Wolfar liet schrikken.
“Houd jullie kinderen eens onder controle,” beet hij van zich af. “En alsjeblieft, trek wat kleren aan.”
“Het zijn onze kinderen,” zei Bar-Bar, een groot schaap die ook de grootste kudde dieren beheerde van alle stammen. “Niet onze slaven.”
Wolfar knikte naar zijn jongere broer Woldrik, die een zak goudstukken in zijn bek pakte en richting het kampvuur wierp. “Stuur je kinderen weg of wij lopen weg.”
“Oké! Toedeledokie!” zei de leider van hun buurstam. Zij hadden nooit goed tegen alcohol gekund.
“Als je denkt dat je ons kan commanderen en dat we allemaal dezelfde rotzooi zijn,” zei Bar-Bar kalm, “dan hebben we sowieso niks te bespreken. De enige reden dat we steeds dichter bij Amor leven is omdat de Hennen ons opjagen. Maar die beesten noem je ook barbaren!”
Wolfar en Wodrik keken elkaar aan.
“Jullie zouden het dan misschien handig vinden om te weten,” begon Wodrik voorzichtig, “dat de koning net een nieuw commando heeft verzonnen. Alle barbaren moeten direct uitgeroeid. Hij verzamelt nu al elke soldaat die we hebben.”
Alle monden vielen open. Het was waar: ze woonden inmiddels steeds dichter bij Amor, stiekem hopend op een veilige plek tegen de Hennen. Maar als de koning wilde …
“De Gestoorde Koning,” mompelde Bar-Bar. “De Hersenloze Heerser. Dat is hoe ze hem noemen. Iedereen weet het. Maar jullie lieten het gebeuren.”
“Wat dan?” schreeuwde Wolfar. “Hij is de rechtmatige koning. Gekozen toen hij nog zijn hersenen kon gebruiken en goede dingen deed. Er is geen … wettelijke manier om van onze vader af te komen.”
“Daarom zijn we hier,” zei Wodrik, meer verveeld dan bang. “We zijn het eens dat zijn leiderschap nu alleen maar de trotse Amori kan vernietigen.”
Bar-Bar danste rond het vuur op muziek die alleen hij kon horen. Enkele kinderen glimlachten en deden met hem mee, al schrokken ze van zijn woorden.
“Steek een dolk in zijn rug vanavond als hij slaapt. Zo, probleem opgelost.”
De twee koningszonen lieten hun maskers vallen. Wolfar klopte op zijn borst; Wodrik keek verachtend weg.
“De Amori hebben het hart en wijsheid van de godenkinderen die ooit waren. Moord is ondenkbaar voor ons,” zei hij op hoge toon. “En zo heb ik gesproken.”
“En bovendien bij wet verboden,” voegde Wodrik, met een uitgestoken klauw alsof hij een vraag had.
“Als de godenkinderen hier nog liepen,” zei Bar-Bar droevig, “hadden ze je uitgelachen om die uitspraak. Jullie hebben hen vermoord. Jullie hebben hen verdre—”
“Wie van ons heeft de grootste stad? De beste technologie? Het eerlijkste—nee, wacht, jullie hebben geen rechtssysteem. En dan—”
Precies op dat moment stuiterde een andere big door de opening en spetterde Wodrik onder de modder. Een paar kippen renden erachteraan, wat zo’n windvlaag veroorzaakte dat het vuur doofde. De eerste die de big aantikte riep: “Jij bent hem!” En ze renden weer de tent uit.
“Ik wil weg hier,” zei Wodrik op zeurderige toon tegen zijn oudere broer.
Temidden de chaos van kippentikkertje, echter, had een ander wezen de tent ook betreden. Een rat. Hij had hen afgeluisterd van buiten, want hij deed mee met het gesprek alsof hij er altijd al was.
“Waar is de derde?” vroeg hij. “Jullie hadden toch nog een broertje?”
“Die is te dom en te zwak voor elke belangrijke taak,” zei Wolfar met kaken geklemd. De rat schreef zijn exacte woorden met zijn staart op een stuk perkament. Toen Wolfar realiseerde met wie hij sprak, schopte hij het perkament weg.
De volgende groep konijnen stroomde binnen en scheurde de tent bijna aan stukken. Wolfar hapte grommend naar hen om ze weg te jagen.
“Het aanbod is een missie. Jullie weten welke missie. Doe het geruisloos, wordt opgepakt, het maakt ons niet uit. Maar ik stel voor dat jullie dit … probleem oplossen voordat onze vader oorlog begint tegen de barbaren.”
“Dat is alles?” zei Bar-Bar verbaasd. “Geen hulp? Geen hier is de plattegrond van het paleis? Geen—”
“Ugh. Voorspelbaar,” zei Wodrik. “Moeten ook alles voorkauwen voor deze hersenlozen.”
“Geen zorgen, moet makkelijk zijn,” zei de rat, wijzend naar Bar-Bar. “Hij is een halfgod. Hij zal zijn magie wel even—”
“Nooit,” zei Bar-Bar resoluut. “Nooit weer.”
“Voorspelbaar,” zei Wolfar. “Barbaren weigeren zelfs dat ene ding te doen dat ze wél kunnen.”
Ze deden hun “vermomming” weer om en slopen de donkere nacht in. Wolfar sprak een laatste keer de rat toe: “Oh, Roddelrat, spreek één woord over deze ontmoeting tegen wie dan ook en ik vind honderd wetten om je de doodstraf te geven.”
De rat liet zijn schouders hangen. Dit gesprek had de beste roddels die hij ooit had gekregen!
“Ach ja,” zei hij, terwijl hij nieuw perkament zocht om toch iets op te schrijven. “Ik zal het verhaal wat aanpassen. We zagen allemaal vier vreemdelingen, toch? Die vroegen om Wolfar te doden?”
Tientallen stamleden drongen de tent in, vragend om outleg.
Bar-Bar keek moeilijk. “Schandalig. En ook de beste kans die we hebben.”
Eten werd doorgegeven. Een paar sterke biggen liepen de nacht in om vers water te halen uit het puntje van de Tibber. Iedereen voelde dat dit een lange avond ging worden.
“Het is een valstrik, toch?” opperde een kleine giraffe. “Ze wachten tot we de missie hebben volbracht, en dan arresteren ze ons meteen?”
“Lastig, lastig,” zeiden meerdere stemmen.
“Lastig? Wat is er mis met jullie?” zei de Roddelrat, die daarvoor een big onderbrak die hem een roddel wilde verklappen. “De ziel van Asha leeft nog in ons. En die is duidelijk. We doden niemand. We leven niet in een grote stad. We blijven reizen in kleine stammen en … en over een maand staan we op een ander continent!”
“Oh? En hoe komen we daar?” zei Bar-Bar terwijl hij iets te drinken zocht. “Amor plet ons aan de ene kant, de Hennen aan de ander.”
“Zelfs de Amori zijn bang voor de Hennen,” zei iemand achterin. “Misschien is dit een opstap naar meer samenwerking.”
Dit liet de barbaren lachen. Het begin van samenwerking met een volk door hun koning te vermoorden?
“Gaat nooit gebeuren,” zei Bar-Bar met zekerheid. “Ze zien ons niet als gelijken. Ze vinden ons slechts gelijk aan een zak stront.”
“Gebruik dan je magie!” riep de Roddelrat hoofdschuddend. “Het probleem oplossen zonder dat iemand hoeft te sterven.”
“En jij zou de koning kunnen doden met goedgeplaatste roddels,” antwoordde hij. “Maar dat doe je niet, want je bent te egoïstisch om jezelf voor iets te riskeren.”
Bar-Bar keek door de stilgevallen tent. “Wie van jullie wil in de kerkers van Amor belanden voor het redden van hun bestaan?”
De stilte bleef.
De Roddelraat verliet beledigd de tent. Waarschijnlijk om valse roddels te verspreiden in Amor over wat hier had plaatsgevonden.
Het gesprek ging door tot de ochtend. De eerste kinderen rolden alweer over de velden en sommige stammen liepen verder in een compleet andere richting, alsof ze daarmee wilden zeggen “we willen niks te maken hebben met deze missie”.
Wat doe je, beste lezer, als de juiste actie niet de juitse actie is? Als iedereen ziet dat onrecht gebeurt en een koning niks goeds brengt, maar er geen nette regel is om die koning weg te krijgen?
Terwijl de zon opkwam, verliet Bar-Bar de tent om commando’s te geven. Enkele schapen, geiten en biggen moesten naar Amor reizen om informatie over de koning te verzamelen. Ze zouden doen wat hij vroeg; dat wist hij zeker. Zijn magie stond dat toe.
Maar hij werd ziek van het geven van commando’s aan dieren die zouden luisteren zonder twijfel. Hij had hen gevangen, vrij letterlijk, en had geen manier om ze weer los te laten.
Nee. De Roddelrat zat ernaast. Hij zou niet zijn magie opnieuw gebruiken; hij zou een andere manier vinden.