6. De Wijze Uil

Ginsea’s hart wilde uit zijn lijf springen. Hij had elk deel van het paleis gezien in zijn vlucht voor Wolfar, totdat hij eindelijk geen snelle pootstappen meer hoorde. Geen gehijg van een hongerige wolf in zijn rug.

Nee, dat gehijg was vervangen door veel lichter gehijg. En een angstige knor.

Hij remde af. Vier zwakke kaarsen verlichtten deze stenen gang hoog in het paleis, met zware deuren aan beide kanten. Niemand kwam hier ongehoord in of uit, maar …

Zijn poten krabbelden een paar passen terug.

Hij keek opzij. In een donkere nis wachtten drie figuren. Zes glazige ogen die hem smekend aankeken.

Zijn slimme hersenen verbonden de stipjes. Barbarenmissie. Koning doden. Hier zaten drie Barbaren verscholen in een donker hoekje.

“Wees niet bang,” zei Ginsea. “Ik ben niet bepaald een … vriend van de koningsfamilie.”

“Je ziet er ook niet uit als een spion, harig hamstertje,” zei een schaap.

Een rat glibberde naar buiten. “Wacht, ben jij niet de Roddelrat?”

“Nee. Geen idee waar je ’t over hebt.” Hij wikkelde zijn snorharen met die van Ginsea. “Tenzij je smeuïge roddels hebt natuurlijk …”

Een beer kwam erachteraan.

“Snel,” fluisterde ze. “Wat is de snelste route naar de slaapkamer van de koning?”

Ginsea wees in een algemene richting, klaar om de route uit te stippelen. Maar hij liet zijn hoofd zakken.

“Maar ik ga jullie ook niet helpen,” zei hij droevig. “Sluipmoord? Dat is niet de manier. We moeten beter zijn dan dat. Ik vecht al een week om de koning wetmatig van de troon—”

“En hoe gaat dat tot zover?” mekkerde Bar-Bar.

“Och, ’t is maar een minuutje,” zei de Roddelrat. “Loop weg. Doe alsof je ons niet hebt gezien.”

Ginsea schudde zijn kop. “En wat gebeurt er dan? Het enige dat het hele Amorinse Rijk ziet is een stel barbaren dat bevestigt dat ze criminelen zijn! Ze zullen doen alsof die koning helemaal geweldig was, om maar niet toe te geven dat ze blij zijn met wat jullie deden! En zo heb ik gesproken!”

Voetstappen. De vage echo van gehijg door de gang. Wolfar had zijn spoor weer gevonden, want angstzweet kon je van ver ruiken.

De hamster liep snel door; het spionnentrio volgde. Ze sloegen de hoek om, richting de kerkers. Daar wilde hij toch al uitkomen om arme Himnib te bezoeken.

“Die wetten van jullie zijn er om te helpen,” bromde Bar-Bar. “Zodra ze niet meer helpen, moeten ze veranderd of weg. Maar dat lukt niet, of wel?”

Ginsea’s stem piepte, zijn gezicht lijkbleek en zijn poten trillend. “Zonder wetten en cultuur zouden we allemaal elkaar vermoorden! Elkaars vrouw stelen! Elkaars eten stelen! Je kon nooit slapen, je kon niemand vertrouwen, je kon nooit samenwerken om grote paleizen of aquaducten te bouwen. Mijn betoog is klaar.”

Ze kregen maar geen voorsprong op Wolfar. Hij moest snel zijn.

Ze stonden voor Himnibs cel. De beer had niks meer gegeten sinds hij was opgesloten, en zijn schapen zagen er weinig beter uit. Hij reageerde gretig op de bezoekers, al hield vermoeidheid hem sloom en met halfdichte ogen.

“Als je de koning doodt, komt Wolfar aan de macht. Ik heb vanavond gezien … op een of andere manier … dat dat nog erger is.”

De Barbaren bleven stil bij het zien van Ginsea’s doodsbange gezicht. Hij pakte Himnibs poot door het tralies. Als een teken van steun, maar niks anders, want hij had geen goed nieuws te vertellen. Himnib zou binnenkort de Vlam moeten voelen, en dat was zijn schuld.

“Klinkt alsof ik toch op de juiste plek ben voor roddels,” begon de rat.

“We doen dit volgens de wet. We doen dit openlijk, met iedereen erbij, in een rechtszaal. Anders zijn we net zo slecht. Anders …”

Ginsea staarde naar de scheve, afgebroken tegels op de vloer. Iedereen volgde zijn blik, maar er was niks anders te zien dan het bewijs dat Himnib geen enkele bezoeker of zorg meer had gehad. Voor het overtreden van een minuscuul regeltje in een lijst van duizenden regeltjes, de reden lang vergeten.

“Anders is die hele beschaving voor niks,” mompelde de hamster.

De drie spionnen keken elkaar aan. Solong streelde Himnib, probeerde bijna door de tralies bij hem te komen, terwijl ze hem lief toesprak dat het allemaal goed zou komen.

“Ik heb de Wijze Uil opgeroepen,” zei Ginsea.

Himnib lachte. Een lach die ze allemaal nodig leken te hebben. “Ah. Aria zal komen, zeker voor haar favoriete Kompaan.”

Op dat moment stormden zware pootstappen de helling naar de kerkers af. De Barbaren besloten zonder een woord om de missie af te blazen en renden naar de uitgang aan de andere kant.

Ginsea volgde maar al te graag, maar verliet Amor niet. Hij bleef. Hij trok zelfs naar de rijkste buurten van Amor met een laatste plan in zijn hoofd.


De volgende keer dat Ginsea de rechtszaal instapte, had hij twintig persoonlijke bewakers bij zich. Dat kwam vooral omdat er niet meer in de zaal pasten. Die overstroomde namelijk met alle inwoners van Amor die hij had opgetrommeld.

De Raad vond het vooral vermakelijk. Wolfar stond op uitbarsten.

De inwoners hadden gehoord van zijn rechtszaak tegen de koning. Ze hadden gehoord van hem, maar vooral de Roddelrat, wat zich had afgespeeld in het paleis. Solong had verhalen verteld over lieve Himnib die vastzat.

Honderden dieren trokken nu de zaal in met houten planken vol boodschappen en de roep om Ginsea de nieuwe koning te maken. Hij wist nu dat de koning wegkrijgen maar de helft van het gevecht was. Een betere persoon in de plaats zetten was de andere helft.

Maar het ging lukken. Volgens de wet, zoals het hoorde.

Hij struinde glimlachend en zelfverzekerd de zaal in, de steun van alle inwoners als een warme deken om hem heen.

Totdat hij zag wie speciaal vandaag ook besloot aanwezig te zijn.

De koning zelve.

“Bezwaar!” riep hij. “De aangeklaagde mag niet de rechter zijn bij zijn eigen proces!”

“Van wie niet?” bromde Wolfar. “De wet zegt duidelijk dat de koning op elk moment mag beslissen een rechtszaak bij te wonen en zijn goddelijke oordeel te vellen.”

Hij betwijfelde ten zeerste dat dit van de koning zelf kwam. Die mompelde onzinwoorden, speeksel langs zijn kin. Zijn ogen draaiden en draaiden, alsof hij een circus voor zijn ogen probeerde te volgen. De stank van alcohol bedwelmde Ginsea zelfs op deze afstand.

“Prima,” riep Ginsea. “Het zal geen verschil maken. Mijn stapel bewijs is te groot om met vuile trucs omver te duwen. De koning zal geen dag langer op de troon zitten.”

“Onzin!” krijst de koning, alsof het was ingestudeerd.

Wolfar hield zich kalm. “Veel wezens die het met je eens zijn vormt geen bewijs.”

Ginsea stak zijn poot uit. Een schuchter dier, die haarzelf kleiner probeerde te maken dan ze was, liep naar het midden.

“Dat is waar. Slechts één wezen—het juiste wezen—hoeft zich te melden.”

Wodriks vrouw rechtte haar rug en keek Wolfar aan met bloeddoorlopen ogen.

“Ik ben Wenra, Wodriks vrouw, lid van de koninklijke familie voor vijf jaar en volwassen. Mijn getuigenis is dus bewijs.” Ze slikte. Wolfar sprong al overeind.

“Onzin!” riep de koning opnieuw, voordat ze ook maar iets had gezegd. “Deze rechtszaak is een waar schandaal! Ik veroordeel jullie allemaal tot de Vlam, ook de hele Raad!”

Wolfar duwde de koning terug. “Mijn vader heeft niet goed geslapen.”

“Onzin!”

“Je hebt de koning niet eens gezien of gesproken de afgelopen jaren,” zei Wolfar zelfverzekerd tegen Wenra. “Alles dat je over hem zegt is een leugen.”

“Laat de getuige uitpraten,” riep Ginsea overal doorheen.

“Over de koning zeg ik inderdaad niks,” zei Wenra, haar gezicht strak. “Ik verklaar dat Wolfar schuldig is aan de moord op Wodrik.”

Lawaai explodeerde van alle kanten. De hele Raad stond overeind en klaar om het centrum van de kamer te bestormen, in de rug geduwd door alle dieren die achter Ginsea stonden.

“Volgens reglement 3.7.2,” piepte Ginsea erbovenuit, “krijgt Wolfar direct de doodstraf. En deze rechtszaak moet een nieuwe rechter krijgen, wat volgens de wet—en dit is zeker—niet de koning zelf mag zijn. En als de koning nu wordt afgezet, wordt zijn enige overgebleven zoon de nieuwe koning.”

Waar Wolzam dan ook mocht zijn. Of hij kwam terug, en ze hadden een betere koning. Of niet, en Ginsea vulde dat gat.

“Onzin!” riep de koning opnieuw, tong uit de mond als een klein kind. “Een vrouw mag geen aanklager zijn!”

Ik ben de aanklager,” zei Ginsea. “Zij is slechts getuige.”

Hij glimlachte. De Raad besefte het ook. Ze hadden hem te pakken. Alle dominostenen zouden vallen, wég van de koning.

Wolfar spuugde langs Ginsea. “Ik had gehoopt, waarde vijand, dat ik dit niet hoefde doen.”

Het volledige leger, dat al een week verzamelde in het paleis, marcheerde de kamer in. De wolven en leeuwen grepen Ginsea en Wenra vast. Ieder raadslid dat protesteerde werd net zo hardhandig afgevoerd.

“Volgens reglement niemand geeft erom en ik verzin dit terplekke veroordeel ik iedereen tot de Vlam, zo snel mogelijk. En zo is het.”

Hij nam de hamer in zijn bek en sloeg hem oorverdovend hard tegen het hout.

Wat ging een klein hamstertje doen tegen grote klauwen? Ginsea liet zijn hoofd hangen, zijn hoofd gebroken. Hoe had hij ooit gedacht als kleintje een verschil te kunnen maken tegen sterkere wezens?

Het laatste dat Ginsea zag was een grote grijze uil, door de ramen, die met haar flinke vleugelslagen al het zonlicht verborg.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

6. De Wijze Uil

Ginsea’s hart wilde uit zijn lijf springen. Hij had elk deel van het paleis gezien in zijn vlucht voor Wolfar, totdat hij eindelijk geen snelle pootstappen meer hoorde. Geen gehijg van een…