8. De Vlam van Wraak
Zo rond middernacht, onder een koor van kakelende kippen, slopen vier spionnen het paleis in. De eerste bestemming was de kerkers. Met al die dieren bevrijd, en deel van de missie, stonden ze al sterker.
Ze hadden gehoopt zo binnen te kunnen lopen, maar dat bleek naïef.
Alle barbaren, en herders, hadden ervaring met gevechten. Ze waren altijd in gevaar, vanaf hun geboorte, dus je leerde om jezelf te verdedigen. Solong wist wat ze moest doen en zou niet twijfelen als ze de koning zag.
En toch liep ze net wat langzamer. Ze had daadwerkelijk de originele Ashastammen meegemaakt, en geloofde in hun idee van complete vrede en vrijheid. Dat maakte het hard om mee te doen met de aanval tegen de zes gevangenisbewakers.
“Stop,” fluisterde ze. “Is er geen andere manier?”
“Wat anders?” gromde Bar-Bar. “Een liedje zingen? Netjes vragen? Een afleiding creëren ergens anders? We hebben geen tijd voor pietlutterige plannetjes.”
Ze liet hen de kerkers bestormen. Zelf bleef ze staan.
Maar hoe was dat beter? Dan was ze net als de Amori. Anderen het vuile werk laten opknappen zodat ze kon doen alsof ze schone poten had. Praten over haar geweldige wijsheid en morale macht, die ze alleen kon behouden omdat ze omringd was door Barbaren die daar minder om gaven.
Geen beschaving zonder gebrek aan beschaving.
Ze schreeuwde en dook ook op de bewakers af.
Opnieuw was hun kleding in hun nadeel. Ze hadden stevige metalen platen ter bescherming, maar daardoor bewogen ze ook met de snelheid van een schildpad. Eentje weigerde zelfs te vechten tegen “naakte tegenstanders”, dat was blijkbaar niet “eervol”.
Tja, zijn fout.
De vier geitenbewakers lagen snel op de grond. De twee wolven waren een groter probleem. Blijkbaar was het ook niet “eervol” om met vier wezens twee anderen aan te vallen, waardoor je iemand dus in de rug kon springen als ze bezig waren met hun andere vijand.
Het was wel effectief.
“Waar is jullie eer?” krijste de laatste wolf.
“Op dezelfde plek als die van jullie,” gromde Bar-Bar. Hij ving een aanval van de bewaker op in zijn reusachtige berg wol. Terwijl de wolf even vast zat, sloeg Solong hem bewusteloos met het ronde hout van zijn eigen speer.
Ze rende meteen door naar het tralies. Samen met Bar-Bar ramde ze het wapen keer op keer tegen het slot, totdat het verboog, en draaide, en kreunde, en uiteindelijk van de tralies viel.
Een berg schapen overstroomde de gangen. Ze vernielden meteen alle andere sloten en gaven de opgesloten Raadsleden, en een paar arme Amori, hun vrijheid terug.
“Waar zijn Ginsea? En Himnib?” vroeg Solong in paniek.
Een oud vrouwtjesschaap, die ze herkende als Barina, hobbelde naar haar toe. “Die zijn al meegenomen voor de Vlam!”
De spionnen renden meteen de kerkers uit, over de wenteltrap naar boven, waar ze in een lege paleisgang kwamen. Slechts één kaars deed haar uiterste best om iets van licht te brengen.
Roddelrat probeerde de plattegrond te herinneren. Ze kwamen nu van de andere kant dan de bibliotheek … en hij had geen idee wat dat betekende. Naar boven. Dat moest sowieso.
Alle bevrijdde dieren kwamen achter hen aan en vulden het paleis met een kakofonie van gemekker, hulpgeroep, en bar bar bar bar. Dat trok de aandacht van soldaten in de buurt.
De spionnen snelden over de volgende trap naar de eerste verdieping. Niet elk dier kon even makkelijk traplopen, dus de muren hadden ook gaten en houten blokken voor klimmers, en een gladde helling draaide met de treden mee.
Op deze verdieping ging de hoeveelheid soldaten al snel omhoog. Maar ze hadden hen nog niet gezien. De spionnen drukten zich plat tegen een koude muur, in de schaduw van een stapel tonnen en manden.
Drie wolven renden voorbij.
“De Hennen zijn te goed,” riep de een gefrustreerd. “Ze hebben alle Barbaren té snel naar Amor gedreven.”
“Maar ze houden zich netjes aan de afspraak en vallen de stad niet binnen. Dank de goden daarvoor.”
“Nog wel.”
Gingen zij naar de koning? Was de koning aanwezig bij de Vlamceremonie? Solong wist het niet.
De Roddelrat wees juist de andere kant op. Ze volgden hem maar. Met hun buik dicht bij de grond, schoven ze door de schaduwen van de gang.
Nog twee wolven doken op als uit het niets.
Ze bleven plat op de vloer liggen. Geen geluid. Ogen dicht.
Eén poot landde op het tapijt vlak naast Solong’s oor.
Maar de wolven liepen verder, onwetend van de vijanden waar ze net tussendoor stapten.
“Vraag regiment C ook om te komen,” bromde een lage stem. “Wolfar heeft alle mogelijke bewaking gevraagd voor de koning.”
“Onmogelijk,” zei de ander. “Regiment C regelt de Vlam. Nauwelijks. Heel Amor protesteert en probeert de straf te stoppen.”
De koning en de Vlam waren niet op dezelfde plek dus. Twee verschillende plekken.
De spionnen trokken zichzelf van de vloer, alsof ze werden geboren uit het tapijt. Ze splitsten op. Bar-Bar en Roddelrat liepen direct achter de wolf aan die de koning ging beschermen; Solong en Wolzam wilden mee met de andere.
Solong wist meteen dat het een fout was. Wolzam was te gewond en zij was té terughoudend als ze zouden worden aangevallen. Haar moeder bleek maar weer eens gelijk te hebben over … alles. Het was lastig om lief te zijn; het was nog lastiger om te weten wanneer je een ander moest aanvallen of vermoorden uit zelfbehoud.
Dus leidde ze hen naar een rustige gang. Daar zagen ze, door het raam, waar de Vlamstraf plaatsvond. De vlam leek bevroren, groter en feller dan elk vuur dat ze eerder zag. Het zond magische vloedgolven uit als een hart dat klopte. Ze hadden zelfs een heel plein eromheen gebouwd, inclusief mooie plekken voor toeschouwers.
Ze deden hun gevangenen het ergste aan dat je kon bedenken. Maar ze moesten wel lekker kunnen zitten en mooie kleding dragen, natuurlijk.
Die boosheid wakkerde extra energie aan bij Solong. Genoeg om te zien hoe ze zo snel mogelijk op dat plein kwamen en het uit te leggen aan Wolzam.
Misschien was het ook genoeg om ernaartoe te rennen, iets wonderbaarlijks uit te richten, en Himnib en Ginsea tegen te houden voordat ze de Vlam aanraakten. Misschien was dit het moment dat Solong ontdekte dat ze ook een halfgodin was en van die krachten had.
Ze zouden het nooit weten, want zij en Wolzam werden gegrepen door sterke wolvenbewakers.
Na een snelle discussie namen ze Wolzam mee naar buiten, om ook de Vlam aan te raken. Beter dat hij al zijn kennis over wat zijn familie hem had aangedaan zou vergeten. Wolfar vond wel een reglement die zei dat dit een straf was die hoorde.
Solong hoopte ineens vurig dat Ginsea ergens uit de muur zou komen met een ander reglement—een of ander regeltje dat commandeerde dat de bewakers hen direct loslieten. De eerste keer in haar leven dat ze blij zou zijn met een wet.
Maar natuurlijk kwam hij niet, want hij stond beneden op het plein. En had geleerd dat, als het er echt op aan kwam, die hele beschaving met wetten plots als een kaartenhuis in elkaar stortte.
Maar wat konden een kleine gewonde wolf en semi-magische beer nou beginnen tegen grote beesten? Hoe slim de dieren ook werden, hoeveel beschaving ze ook bouwden, tegen fysieke onmacht kon je nooit iets beginnen.
Himnib werd al tegen de Vlam geduwd.
De klokken van het paleis begonnen te luiden.