9. Koningsmoord

De kamer van de koning was makkelijk te vinden. Zijn gestoorde geratel galmde door de gangen. Bar-Bar hoopte het te verstaan als hij dichterbij kwam. Maar toen hij bijna in de kamer stond, bleek dat het niet bestaande onzinwoorden waren.

Hij en de Roddelrat pletten zich opnieuw tegen een meubelstuk. Een nieuwe roedel wolvensoldaten kwam langs.

“Het is een chaos op het plein. Heel Amor probeert de Vlamstraf te voorkomen,” zei de ene. “Als zoveel dieren tegen onze straffen zijn, oh edele prins, moeten we dan niet—”

“Wezens weten niet wat ze willen!” riep Wolfar. “Geweld. Dwang. Het is de enige manier om zeker te zijn dat dieren doen wat goed voor ze is!”

“In ander slecht nieuws,” zei de ander met ogen richting de vloer, “hebben de Hennen besloten om toch de stad in te trekken. Duizenden kippen stromen naar het paleis.”

“Verraders!” schreeuwde Wolfar. “We betalen ze goud tot het hun oren uitkomt, en nu keren ze tegen ons?”

“Om eerlijk te zijn, oh edele prins, we hebben geen idee wat hun doel is.” De wolf keek achterom. Het geschreeuw vanaf het plein was zelfs hier hoorbaar. “Maar we hebben alle soldaten nodig.”

Wolfar stemde toe om de meeste bewakers mee te sturen. Slechts één andere wolf bleef over die de dichte slaapkamerdeur bewaakte.

Bar-Bar kon niet langer wachten. Hij kwam uit de schaduw en smeet zijn speer.

De wachter ontweek ternauwernood en ving de speer zelfs met zijn staart.

“Nou, nou, wees verstandig,” zei de Roddelrat zacht. “Elk geluid dat je maakt kan wel eens je laatste zijn.”

“Luister, jong wolfje. Je weet dat de koning gek is en zijn zoon de wet negeert,” fluisterde Bar-Bar. “Waarom werk je nog voor hen? Waarom hebben de soldaten niet allang de macht genomen?”

De wolf bracht het stompe uiteinde van de speer tegen de deur. Hij haalde zijn schouders op. “Omdat de koning mij betaalt en te eten geeft.”

“Je bent net zo erg als de tiran die je verdedigt!”

“Zegt de barbaar die onze stad probeert in te nemen.”

“Jullie denken dat we jullie stad willen!? We doen juist ons uiterste best om géén stad te krijgen en géén huizen! Dat is waar alle ellende begint!”

De soldaat was een paar tellen verbaasd. De Roddelrat sprong in de opening, maar was te laat. De soldaat beukte de deuren open en schreeuwde dat er indringers waren.

Voordat Bar-Bar hem kon grijpen, sprong Wolfar voor hun neus. De soldaat hing met zijn tanden aan een stevig touw en luidde daarmee de noodklokken.

Wolfar likte zijn lippen. “Altijd fijn als voedsel zelf naar je toe loopt.”

De koning stak zijn hoofd omlaag en dronk een hele emmer wijn in één teug leeg. Wolfar keek ook wat scheel uit de ogen, maar moest niet worden onderschat.

Zijn eerste aanval was een pijlsnelle klauw richting Bar-Bars linkerzijde. Het schaap rolde ervandaan, over een ondersteboven gekeerde bank, en landde vlakbij de soldaat aan het touw. Met een flinke kopstoot stuurde hij de soldaat door de kamer, alsof hij slingerde aan een liaan.

Het zware wolvenlichaam smeet de koning en de prins tegen de andere muur. Versuft bleven ze liggen. Bar-Bar beet in het midden van de speer en rende op de koning af.

Maar het enige dat hij doorboorde was de muur. De koning had slechts een schaafwond in zijn snuit en voorpoot.

“Hopeloos die barbaren,” zei Wolfar met een grijns.

“Die speer was vergiftigd,” kaatste Bar-Bar zelfverzekerd terug.

Wolfar snuffelde aan de punt. Daarna sleepte hij zijn vader achter zich aan de gang op.

“Nog niet sterven, oude dronkenlap,” gromde hij. “Doe dat maar als er genoeg getuigen zijn.”

Ze maakten haast over de trappen, naar de chaos op het plein beneden. Bar-Bar en Roddelrat keken door het raam omlaag.

Het was waanzin. Amori, soldaten, Hennen, allemaal renden ze door elkaar en vielen elkaar aan—de meeste zonder wapens, en ook steeds meer zonder kleding. En dat allemaal rondom een verhoging waarop vier dieren naar de Vlam werden geduwd. Vier dieren?

Odins wraak! Ze hadden Wolzam ook te pakken! Waar was Solong?

“Hoe snel hun leuke beschaving in elkaar stort,” mompelde de Roddelrat voor zich uit.

“Hoe graag ik het ook zie,” zei Bar-Bar, “dit is het verkeerde moment.”

Ze joegen de koning op, glijdend en springend over de trappen, scheurend door gangen. Prachtige tapijten scheurden in twee, kaarsen doofden door hun windvlaag, en nette eikenhouten deuren hadden plots een gat in de vorm van een groot schaap en een kleine rat.

Totdat ze op de begane grond naar buiten stormden.

De chaotische geluiden die eerste verstomd door de gangen ketsten, kwamen nu in vol volume in Bar-Bars oren. Alleen al de herrie blies hem omver. De Roddelrat deed zijn pootjes tegen de oren en probeerde met zijn staart hogerop te komen.

Wolfar sleepte de koning achter zich aan, recht de chaos in.

En halverwege liet hij zijn dronken, mompelende vader doodgewoon … vallen.

“Stop!” schreeuwde Bar-Bar. “Jullie zijn niet elkaars vijanden!”

“Houd de koning tegen! En Wolfar!” viel de Roddelrat hem bij. Niemand luisterde. Ze vochten met iedereen die ze tegenkwamen, als mieren op een hoop. Ze luisterden niet naar rede, niet naar dreigementen, niet naar hun kinderen die huilden. En de Hennen, met hun grote aantallen, kakelden er nog eens overheen.

In die massa kon hij de koning niet eens meer vinden. Was hij meegenomen? Leefde hij nog? Bar-Bar probeerde zichzelf richting de Vlam te beuken, maar hij kwam er als zacht schaap niet doorheen. Hoe kwam hij ooit naar het midden?

“Stop met vechten!” zei een hoge stem van boven. “Haal iedereen weg van de Vlam!”

Solong! Ze stond op het dak van de hoogste toren. Samen met een soldaat die haar had achtervolgd—en nu van het dak schopte.

Bar-Bars adem stokte.

Hij zag maar één mogelijkheid.

Hij begon te rennen, harder dan ooit, rondom het plein. Zijn vacht gloeide en zond vloedgolven uit, die leken te botsen met die van de Vlam.

Elke keer als hij zijn achterpoten optilde, groeide een houten hek uit de grond.

Ze stonden scheef. Ze waren kapot, afgebrokkeld, telkens anders. Maar hij perste ze allemaal uit de grond terwijl hij zijn ronde maakte. De eerste dieren werden door de hekken tegengehouden, en de klap haalde hen uit hun woedende waas.

Maar Himnib en Ginsea raakten de Vlam aan. Hun ogen sloegen allerlei kleuren uit en hun poten lichtten op alsof ze verbrandden in koud vuur.

Bar-Bar maakte zijn cirkel kleiner, luid mekkerend. Bar bar bar bar. Totdat hij dwars door het plein sneed en de verhoging bereikte.

Op volle snelheid beukte hij de beer en de hamster los van de Vlam. Het voorwerp zelf klapte de andere kant op en verdween in de pulserende massa vechtende dieren.

Hij keek omhoog. De vallende Solong had bijna de grond bereikt.

In zijn oude botten vond hij de kracht om nog harder te rennen. De hekken achter hem lieten steeds meer gaten. Eentje was zo mislukt dat hij omviel. Zou het nog genoeg zijn? Hij had zijn magie nooit zo enorm op de proef gesteld.

Solong krijste oorverdovend hard, haar ogen wijd.

Ze landde precies op Bar-Bars dikke vacht—en stuiterde daardoor weer de lucht in.

Bar-Bar kon niet wachten. Hij rende door. Nog maar een stukje tot het begin van zijn hek. Twintig stappen. Tien.

Soldaten grepen naar hem. In zijn ooghoek zag hij de koning weg strompelen uit de chaos, terwijl Wolfar zichzelf aan de andere kant probeerde te bevrijden van grijpende poten, tanden en vleugels.

Zijn vacht werd gegrepen. Hij voelde een beet in zijn zij.

Moest. Door. Cirkel. Moest. Af.

Hij bouwde het laatste hek. Zijn hart begaf het bijna. Maar het plein was omcirkeld—hij had een ren gebouwd om iedereen.

Alle dieren vielen naar de grond, alsof de Zandkoning hen allemaal tegelijk had bestrooid met zijn slaapkorrels.

Solong viel weer omlaag.

“Vang haar! Vang haar!”

De dichtstbijzijnde dieren, die net nog bijna elkaars ogen uitstaken, gaven meteen gehoor. Gezamenlijk vormden ze een kussen onder Solong en vingen haar veilig op.

“En nu … help nu mij,” zei Bar-Bar met falende stem. Hij zakte door zijn poten en zag, liggend op zijn rug, hoe alle dieren opstonden en naar hem luisterden.

Zijn magie had gewerkt. Iedereen in de cirkel was nu zijn … vee. Sommige waren te verbaasd om te luisteren. De koning lag ergens te snurken op de grond. Zijn zonen lagen even verderop tegen elkaar aan. Maar ze waren gestopt met vechten en de Vlam was weg.

Een beer met een vriendelijk gezicht knielde naast hem. Herder Solong genas de wond in zijn zij. Ze probeerde het te doen zonder weg te geven dat ze een halfgodin was met sterke magische krachten.

Een grijze uil landde op één van de paaltjes in het hek die wél recht overeind stonden.

“Bedankt voor de hulp, lui uiltje,” zei Bar-Bar met een zuur gezicht. Dom. Zo moest je niet praten tegen de hoogste Kompaan van de Raad van Kame.

Maar Aria gaf hem een glimlach. “Ik kan heel goed wijze wetten bedenken. Maar er zijn momenten … dat wetten niks uitmaken.”

Ze knikte haar snavel naar de koning. Hij bewoog niet meer. Hij zou nooit meer bewegen.

“Er staan hier honderd dieren die luisteren naar jou en jou alleen. En er is een lege troon. Je hebt mijn wijsheid nu pas nodig.”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

9. Koningsmoord

De kamer van de koning was makkelijk te vinden. Zijn gestoorde geratel galmde door de gangen. Bar-Bar hoopte het te verstaan als hij dichterbij kwam. Maar toen hij bijna in de kamer stond, bleek dat…