10. Epiloog
Harry greep paniekerig de telefoon, een baksteen in zijn andere hand. Hij trok zijn uniform recht, ook al kon zijn baas hem nu natuurlijk niet zien.
“Sir Colford, we hebben iets gevonden. Tijdens de uitgravingen voor het treinspoor in Schola stuitten we steeds op stenen.”
“Stenen? Je belt mij voor stenen in de grond?”
“Nee nee, sir, niet zomaar stenen. Kleistenen die allemaal exact dezelfde afmetingen hebben: vier lang, twee hoog, één breed. Ik ben geen archeoloog, sir, maar moeten we niet onderzoeken wat hier onder de grond ligt? Dit kan een beschaving zijn die—”
“Ik hoor vooral dat ik geen nieuwe lading stenen hoef te sturen. Gebruik ze als ballast voor het spoor. Dankjewel voor het goede nieuws!”
De telefoon werd opgehangen.
De soldaten van de Casbrita haalden hun schouders op en volgden orders. De duizenden stenen die ze uitgroeven werden gebruikt om hun treinspoor te ondersteunen.
Totdat op een dag Jasmine op het terrein stond, een vooraanstaand archeologe. Ze had grote ontdekkingen gedaan over waar gif vandaan kwam en een bijzonder boek gevonden dat de wereld “magisch” noemde.
Ze was de enige met de macht om het hele gebied af te zetten en alle plannen te veranderen. De chagrijnige soldaten moesten de laatste maanden van hun werk ongedaan maken en het treinspoor ergens anders aanleggen.
Daarna kwam haar team van specialisten om als de wiedeweerga alles uit te graven en te onderzoeken.
Niemand wist dat hier een beschaving was geweest. Dat was niet gek, want het lag zeer diep onder de oppervlakte. De eerste testen van Jasmine gaven aan dat dit bijna tienduizend jaar geleden moest zijn gebouwd. Zelfs die piramidebouwers van Floria hadden dit super oud gevonden als ze het zagen.
De beschaving leek gevormd rondom de Indusrivier en een net zo vruchtbare rivier daar vlakbij, de Zwaarwater. Hoe meer ze uitgroeven, hoe meer delen van het treinspoor moesten omgelegd, tot ergernis van Casbrita. Want hun gebied was gigantisch.
“Dit … dit moet de allereerste beschaving zijn geweest,” zei Jasmine verwonderd. “En meteen de slimste, sterkste, grootste, enzovoort.”
Thomas keek bedenkelijk. “Wat me vooral opvalt, is dat we geen wapens vinden. Alleen wat speerpunten of scherpe stenen. En ook geen enkel bericht over een koning, of een leider, of wat dan ook.”
“Zou het kunnen?” zei Jasmine met een glimlach. “Een beschaving die écht vredig was en écht gelijk, voor duizenden jaren?”
Thomas schudde zijn hoofd. “Zelfs als dat zo was, dan was het ook meteen hun ondergang. Een ander leger kon zo binnenwandelen.”
Ze keken samen naar de kaart die ze hadden getekend, vol pijlen en symbolen voor gebeurtenissen en beweging van groepen.
“Tja,” zei Jasmine. “Als je nooit een aanvaller tegenkomt, ben je ook niet op je hoede. Je raakt te veel op je gemak, denkt dat alles altijd veilig zal zijn. Geen bescherming zonder gevaar.”
“De enige serieuze wapens of vernieling die we vinden,” zei Thomas, “heeft de handtekening van de Akradi. Alles wijst erop dat ze de stad binnenstormden, hopend op rijkdommen om te plunderen. Ze vonden slechts lege huizen en onbruikbare grond naast een overstroomde rivier.”
Jasmine bekeek nogmaals de reeks symbolen die op zoveel kleitabletten was geschreven. Ze noemden het Indus Script. Ze hadden geen idee wat het betekende en zeker geen woordenboek om te helpen ontcijferen.
Ze sloeg haar vuist op tafel. “Zoveel dat we niet weten! Zoveel bewijs al vernield door die stomme soldaten.”
Het was kurkdroog en verschrikkelijk heet in de woestijn. Maar daar waren de archeologen inmiddels wel aan gewend. Klimaatverandering had alle vruchtbare en natte plekken van duizenden jaren geleden inmiddels woestijnen gemaakt. De Indus bestond nog, maar was niet zo voorspelbaar als eerst. Die andere rivier, de Zwaarwater, was allang weg en inmiddels meer een legende.
In de jaren die volgden kregen ze een steeds beter beeld van deze tijd. De meeste wezens waren vertrokken naar de Gangris, de nieuwe beste rivier van Garda waar een andere beschaving al opstond. Sommige waren teruggegaan naar jagers en verzamelaars, of kleine dorpjes van zo’n twintig tot dertig wezens.
Wat Jasmine vooral bezighield was de mengeling van twee verschillende groepen. Het ene DNA was terug te leiden tot Sumiser, het andere tot de Indus. Maar na de ondergang gingen ze samen door het leven, aten hetzelfde voedsel, kregen samen kinderen, alsof dat altijd zo was geweest.
Ze glunderde weer. De geschiedenis bleef haar verwonderen. “Dieren zijn altijd zo nieuwsgierig en sociaal geweest, niet? Zeker de mens. Echte ontdekkingsreizigers. Daarom hebben we vast in een vroeg stadium alle delen van de wereld ontdekt.”
Thomas durfde niet te opperen dat zijn bewijs aantoonde dat van leuke ontdekkingsreizen geen sprake was. De meeste wezens waren oceanen en gebergtes overgestoken puur om te vluchten voor monsters zoals de Akradi. Met het verdwijnen van de Indus leek elke hoop op een vredige, oorlogsvrije beschaving weg uit de wereld.
Toen hij stil bleef, liep Jasmine naar de tent van Biribas. De beste taalkundige die ze hadden. Hij was al jaren bezig met dat magische boek ontcijferen en kwam steeds dichterbij.
Het Indus Script bleef een raadsel. Maar het spijkerschrift van de Sumiser hadden ze gekraakt. In de ruïnes van Harap hadden ze een groep kleitabletten gevonden met daarop verhalen in die taal, wat suggereerde dat ze elkaar begrepen.
“Ben je al verder?” vroeg ze.
“Hmm. Ja. Hmm.” Biribas verschoof zijn brilletje. “Er komt een verhaal uit, getekend door ene Mamotas, maar ik weet nou niet of dit …”
“Vertel.”
“Prebuha was een heldin, een luiaard met drie koppen en zeven armen, die met haar blik vijanden kon doden. Ze reed op eenhoorns en was het slimste dier dat toen leefde. Ze kon toveren en vliegen—en was beste vrienden met de goden. Dankzij haar is veel bloedvergieten voorkomen en hebben vele beschavingen kunnen vluchten voor het eerste rijk ooit: de Akradi. Haar leven is een voorbeeld voor iedereen.”
Hij pakte een tweede kleibrok. “Als dat te moeilijk is, is het leven van Mamotas ook een prima leidraad.”
Jasmine schokschouderde. “We hebben ook eenhoorns gevonden op hun zegels. Dus wie zegt dat luiaards toen niet drie koppen en zeven armen hadden?”
Biribas lachte. “Ik weet niet of het waar is. Ik weet wel dat ik het allemaal wil lezen.”
En zo ging het leven door …