4. Tweelingsrivieren
Toen de twee Gostihandelaars terugkwamen in Sumiser, met lege handen, was er geen hartslag twijfel. Iedereen zocht zijn familie, verzamelde alle belangrijke spullen, en zette het op een rennen.
Gelukkig stonden ze er al klaar voor, want hun eigen rivier—de Tigres—was weer onverwacht overstroomd. De meeste bezittingen waren al weggespoeld. De golven hadden ook de dode, droge gewassen van daarvoor meegenomen.
“Eerst drie jaar droogte,” mopperde Annatas, een vrouwelijke Gosti. “Daarna drie heftige overstromingen vlak na elkaar. De Tigres lijkt wel een wispelturige baby!”
“Het zijn de goden, ik zweer het,” zei haar man Perites. “Waarom konden wij niet Gulvi als onze stadsgod krijgen? Nu zitten we opgescheept met Cosmo, die alleen de wind kan laten waaien.”
Zelfs toen hij het zei, gaf hij het standbeeld van Cosmo een buiging en mompelde een gebed. Ernaast stond een tweede standbeeld, van een stier die trots vooruit keek: hun commandant. Precies die persoon kwam nu aanlopen.
Annatas schudde haar hoofd. Ze hield een paar schamele nootjes in haar klauwen. “Laat de goden erbuiten. Het komt door dat Meluhanvolk. Als ze ons niet hadden afgeperst in alle onderhandelingen, hadden we onszelf nu kunnen verdedigen.”
“Hadden we te eten gehad,” bevestigde Perites, die het handjevol nootjes toch maar voor de zekerheid meenam.
Een Gostihandelaar kwamen dreigend op hen af. “En ben je nou blij? We hebben voor het eerst nee gezegd toen ze te ver gingen. Zoals jullie allemaal wilden. En nu? Nu zitten we zonder eten én zonder steen én zonder wapens.”
Meluhan, beste lezer, was hun naam voor de beschaving die de hele Indus had bezet. Want ja, als je elkaars taal niet begrijpt, hoe vertel je dan hoe je heet?
In de verte klonk al tromgeroffel. Duizenden hoeven lieten de grond sidderen. De vijand was een orkaan van geweld, een natuurkracht die aardbevingen mee bracht—en nu zichtbaar, als zwarte silhouetten, aan de horizon. De vorige tien grote steden van Sumiser waren al gevallen onder dit leger.
De stierencommandant maakte zich groot en sprak.
“Ik hoor jullie fluisteringen. Ik hoor ze uit alle duizend jullie monden. Maar we hebben wapens. En we zijn met veel.”
Alle inwoners keken elkaar aan. Ging hij echt beweren dat zij de machtige Akradi gingen tegenhouden?
“We kunnen niet winnen van Akradi, niet in deze toestand. Maar we hebben goede banden met Meluhan, de beschaving die al duizend jaar niemand durft aan te vallen. We gaan daarheen, zo snel als we kunnen.”
“Dan moeten we dwars door Lagaso!” riep Annatas.
Ze hadden nooit goede banden gehad met die stad. Maar als het de laatste stad was van jouw beschaving die nog overeind stond …
“En ieder die ons vertraagt,” zei de stier heldhaftig, “blazen we omver.”
“En wie ben jij om de baas te spelen?” vroeg een schelle stem. “De recente gebeurtenissen zijn duidelijk,” zei de kameel, spugend naar de stier. “Jij bent de voorkeur van de goden kwijt!”
Het gezicht van de stier werd donker. “Wie daagt mij uit? Jij?”
De kameel wilde opnieuw spugen, maar hield zich in. Hij stapte terug—en niemand anders wilde de stier bevechten om zijn rol als commandant in twijfel te trekken.
Iedereen stond klaar om te vertrekken. Maar ze misten nog iemand.
Hun zoon, Mamotas, had alles gehoord maar kon niks terugroepen. De golven trokken hem kopje onder.
Alle vloedstormen! Water drong zijn neusgaten in. Hij werd richting de zeebodem geduwd, gehuld in dansende luchtbellen. Zijn lucht raakte op. Hij—
Meerdere klauwen en poten grepen zijn ledematen en trokken hem naar het droge. Mamotas snakte naar lucht.
“Altijd hetzelfde,” mopperde Peritas. “Wat was het deze keer? Je zag een interessante steen op de zeebodem en je moest hem van dichterbij bekijken?”
Tegen de tijd dat ze opkeken, was de rest van hun stad al op volle vaart vertrokken. Vloekend sleepten zijn ouders hem mee.
De achterstand was niet in te halen. De stier liet iedereen marcheren, alsof plots elke boer, schoenmaker en priester ook zijn soldaat was.
“Hoe denk je dat de Akradi eruit zien?” vroeg Mamotas. “Net zoals wij? Ze zeggen dat ze rode ogen hebben en vleugels. Dat hun wapens—”
“Mond houden. Doorlopen.”
Hoewel ze het niet konden zien, voelden ze het Akradi leger in hun rug branden. Alsof ze elk moment konden verschijnen en een speer door hun rug staken.
“Ik wil ze zien!” riep Mamotas. “Misschien kunnen we met ze praten. Misschien is het veel leuker bij hen dan bij—”
“Nee, dat is het niet.” Zijn moeder stopte de nootjes in zijn mond om hem het zwijgen op te leggen.
“Hoe weet je dat nou?” sprak hij met mond vol. “Je hebt ze nooit gezien.”
“Ze ontstonden in de stad Akrad, die de god Ardex vereerde. Je bent wel eens bij hem in de buurt geweest. Wat gebeurde er toen?”
“Boos. Kwaad. Iets kapot slaan.”
Eindelijk kwamen ze dichterbij. Het voorste punt van hun groep was de rivier al overgestoken en stond nu stil voor de dichte stadsmuren van Lagaso.
“Zou je blij zijn als je dat de hele dag voelde? Die Akradi geloven dat ze meteen sterven als ze een dag geen oorlog voeren en geen veldslagen winnen. Allemaal in Ardex’ naam.”
“Nou, dan ben ik blij dat wij vriendelijke Cosmo hebben. Misschien kunnen wij wel vliegen?” Mamotas wapperde zijn armen, daarna zijn staart, en uiteindelijk zijn voeten. Verrassend genoeg kwam hij niet van de grond.
“We hebben niks,” zei moeder. “We bidden tot ze. Nu stil zijn en doorlopen.”
De rest van de tocht bleef hij stil. Elke keer als ze terug leken te komen bij de groep, liepen ze net weer een stukje door. Alsof Lagaso maar vijftig wezens tegelijkertijd wilde toelaten en daarna pauze nam.
Totdat ze zagen dat er van toelating geen sprake was.
Hun vrienden en familie beklommen de muren. De poorten waren uit hun voegen gerukt. De stier rende van links naar rechts, gevolgd door honderden Gosti met wapens die alles neerschoten dat bewoog. Gekrijs klonk door de vallei en alle vogels kozen kraaiend het luchtruim.
Iedereen deed mee met het gevecht, zelfs de boer en zelfs de priester. De agressiviteit verraste Lagaso, wiens stadsgod lieve Bella was. Tegen de tijd dat hun leger overeind stond, was nog maar de helft over.
Zodra Mamotas voor de muur stond, was het gebied al uitgestorven. Lijken lagen overal, zowel van henzelf als het leger van Lagaso. Was dat niet precies wat Akradi wilde? Dat de grote legers van Sumiser elkaar uit de weg ruimden?
Meh, wie gaf nou iets om de Akradi’s stiekeme wensen. Lagaso had erom gevraagd door zijn thuisstad tien jaar geleden aan te vallen. En twintig jaar geleden. En waarschijnlijk daarvoor ook. Dit was simpele wraak, zoals het een goede Gosti behoort.
Onder luid gekraak en gepiep hoorden ze een andere poort opengaan—die aan de overkant van de stad. Alle overlevenden wilden meteen verder. Ze hadden de stad zodanig vernield dat het ook weinig zou beschermen tegen de Akradi.
“Pak alle voedsel en wapens die je vindt,” riep de stier tegen iedereen die hij zag. “De reis naar Meluhan is lang. Maar ga zo door en we zullen het halen!”
De rest joelde en klapte als hij voorbij kwam. Mamotas’ ouders deden mee. Plannen voor een nieuw standbeeld van hun grote commandant werden per direct uitgesproken. De weg naar de haven werd gevonden, aangezien ze hun eigen gehele vloot—die best indrukwekkend was—waren kwijtgeraakt aan de recente overstromingen.
De eerste boten werden gereedgemaakt voor vertrek.
Mamotas zelf was afgeleid door teksten die in de muur waren gekrast.
Dankzij de nieuwe uitvinding genaamd “school”, beste lezer, kon elke Sumiseri lezen. De Indus kon slechts voorwerpen uitbeelden op hun Bulla; de Sumiser kon hele verhalen vertellen.
Maar waar de Bulla sierlijke symbolen hadden, was het script van de Sumiser meer alsof ze het met spijkers erin hadden geslagen. Alsof kleine, rechte takjes per ongeluk in de klei waren blijven liggen terwijl het opdroogde. Efficiënt, niet mooi. De rechte streepjes bleken ook een geweldige manier om dingen te tellen door te turven.
Hij liep langs de muren aan de buitenkant van de stad en las het hardop voor.
“Als een man iemand vermoordt, moet die man zelf worden vermoord.”
Het volgende stuk was deels verwoest en dus onleesbaar. Het stuk daarna las: “Als een slaaf een niet-slaaf trouwt, moet diegene diens eerste zoon aan de ander afstaan.”
Dit waren regels. Regels voor de wezens in de stad? Geen wonder dat Lagaso zo makkelijk viel—wie ging zich nou aan regels houden die ze niet leuk vonden?
Hij sloeg de hoek om en stond voor een gebouw dat in brand stond. Een stuk van het dak stortte in. Daardoor stroomde een regen van kleitabletten naar buiten. Een … verhaalgebouw? Wat het ook was, de informatie die erin lag was nu in ieder geval verwoest.
Slechts die paar kleitabletten kon hij redden.
Hij voelde weer twee armen die hem meetrokken. “Mamotas! Blijf alsjeblieft een keer in de buurt! Ze zijn al bijna allemaal vertrokken op hun boten.”
Ze raceten naar de haven.
Ze waren te laat.
Samen met tientallen anderen stonden ze in een lege haven en konden de commandant alleen maar uitzwaaien. De twee Gostihandelaars hadden de boot ook gemist.
Eén van hen hield een bijzonder voorwerp vast dat hij tegen zijn oog zette. Mamotas had het nooit eerder gezien, maar het leek hem beter zicht te geven. Toen hij erdoorheen keek, schrok hij meteen en liet het voorwerp vallen.
Het leger van Akradi was niet ver weg meer.