5. Handelaar van Maskers
Prebuha zat in Larsh kamer, op twaalfde verdieping van het mooiste gebouw in het Gebied. Ze werd voorbereid op haar onderhandeling met de aanstormende Sumiseri. Na lang zeuren mocht haar moeder erbij zijn. Nou, ze wist inmiddels wel van wie ze die vaardigheid had om je wil door te drukken.
“We hebben geen idee waarom de Sumiser plots met een grote lading boten hiernaartoe komt,” zei Larsh. “Ik heb geen tijd om langs alle andere Gebieden te gaan en te vragen of zij een beter plan hebben. Misschien doen zij op dit moment wel precies hetzelfde. Dus, god helpe ons allen, we sturen jou per direct om je onderhandeling af te maken.”
“Een wijze keuze,” zei moeder direct. “Ze zal je niet teleurstellen.”
Larsh snoof zijn neus. “En heeft je dochter al ontdekt wie mijn vader heeft vermoord?”
“Hij …” Prebuha slikte en keek weg. “Hij lijkt echt ongelukkig te zijn gevallen, Larsh.”
Hij stormde de kamer uit. “Maak je gereed, luilak! Je had al op dat schip moeten staan!”
Ze pakte de laatste Bulla en rende achter hem aan—maar moeder versperde de opening. Ze legde een laatste Bulla in haar handen, eentje met een boot en een duidelijk kruis. Dáár moest ze over onderhandelen: wat kostte het om de schepen van Sumiser om te laten draaien?
“Die boten mogen niet aanleggen, schat. Vecht als een hyena.”
Prebuha stond stijf van de spanning. “Waarom doe je dit, mam? Ik ben een slechte handelaar, iedereen weet het. Ik vind het ook stom.”
“Omdat je iets moet doen, schat. Iets om je eigen eten te krijgen, want ik zal er niet altijd zijn.”
“Wie heeft die regels bedacht!? Ik wil niet iets doen!” Ze had zin om die Bulla door de kamer te gooien, en tegelijkertijd niet eens de energie om een stap te zetten.
Moeder zuchtte en mompelde: “Het gaat niet eens om jou. Of ons Gebied. Ik hoopte dat jij de eer van onze familie kon redden.”
Dat versteende haar, zoals elke keer als iemand weer over haar vader—“de dief”—begon. En dat gebeurde vaak, want iedereen fluisterde als ze langsliep en ging ervan uit dat zij ook een dief zou worden. Moeder zei altijd dat hij daarom zelf op een dag was weggelopen. Om aan de fluisteringen te ontkomen. Ze zag nu pas wat voor slechte smoes het was.
“Vader is niet weggelopen, of wel?” fluisterde ze.
De stem van Larsh riep opnieuw dat ze moesten opschieten. Moeder bleef de deuropening versperren en legde een grote klauw op de schouder van haar dochter.
“Nee.”
“Hebben ze hem … opgesloten? Voor één keer iets stelen?”
“Het was niet één keer, meid. Je vader weigerde te werken. En de leden van Asha weigerden om hem te dwingen met geweld. Dus hij stal al ons eten bij elkaar … en vluchtte snel naar het volgende Gebied voordat het duidelijk werd. De Gebieden praten nauwelijks met elkaar—maar de legende van de stelende luiaard was overal bekend! We woonden eerst middenin de prachtige hoofdstad Harap, maar vluchtten steeds meer naar de rand.”
Moeder gaf haar een warme knuffel. “Totdat hij te ver ging. Hij stal een zak noten, maar de menigte was al ingelicht. Zodra een winkelier riep dat hij was bestolen, vormden ze samen een muur en vielen hem tegelijkertijd aan.”
Samen liepen ze de trap af en naar buiten. De andere inwoners wezen de weg naar het schip als een erehaag, maar bleven op flinke afstand.
Moeder en dochter huilden samen. “De menigte heeft hem ter plekke doodgeslagen.”
Geen wonder dat Prebuha van jongs af aan al een hekel had aan dit Gebied. Ze had de herinnering weggedrukt, maar het gevoel van oneerlijkheid en vijandigheid bleef. Ze wilde niet werken voor deze wezens.
Maar nu stond ze bij een schip, alle ogen op haar, en moeder had met pijn en moeite deze grote kans afgedwongen.
“Wat heb je moeten geven, mam?” fluisterde ze. “Wat heb je verhandelt om mij deze kans te geven?”
Moeder schudde haar hoofd en gaf haar een laatste zoen. “Dat hoef jij niet te weten. Dat is mijn bescherming voor jou.”
Het schip vertrok. Een samenraapsel van voorraden was overal en nergens neergezet. Ze had weer een paar wolven mee om alles te tillen en de boot te sturen. Larsh rende over het strand om de leider van een ander Gebied te ontmoeten voor een gesprek.
Megitas en de Kleischepper stonden bij de voorraad waarin Welpons wapens werden opgeslagen. Overwogen ze om die in te zetten? Eindelijk een wijze keuze?
Al die wezens werden al snel zwarte puntjes aan de horizon. Totdat haar stad helemaal uit zicht was en zij alleen over de golven gleed.
Haar hoofd duizelde. Haar eigen volk, het Gebied waarin ze haar hele leven was opgegroeid, hadden haar vader vermoord. Haar moeder gaf alles van haarzelf weg om te zorgen dat ze hun familie weer leuk vonden. En nu moest ze een stel Sumiseri, waarmee ze niet kon praten, overtuigen om iedereen te sparen?
Ze had het grappig gevonden als ze nog de energie had om te lachen.
De rij schepen van Sumiser doemde op aan de horizon. Nee, het was geen nette rij. Ze voeren allemaal met andere snelheden en in andere richtingen. Eentje prikte met haar voorkant in het strand en kwam vast te zitten. Waardeloze scheepsvaarders waren het.
Ze voer dichterbij en kon de symbolen op hun zeilen lezen. Ze vergeleek het weer met de handtekening op de blauwe Bulla, en ja, dit waren dezelfde handelaars. Het stelde haar iets meer gerust, maar niet veel.
Pas toen ze al bijna naar elkaar konden schreeuwen, merkte ze dat ze nog geen levend wezen had gezien.
Alle schepen waren leeg en verlaten. Ze gleden alle kanten op omdat er niemand aan het stuur stond.
Pardon? Wat was dit?
De wolven keken naar haar, klauwen op een horizontaal stuur dat ze konden draaien door vooruit te lopen.
“Vaar door.”
Ze prikten door de rij heen. De snelheid van haar schip, en de golven die ervandaan kwamen, duwden de andere boten netjes aan de kant. Zo voeren ze door tot het hart van deze vloot.
Maar waar ze ook keek, hoe hard ze ook riep, er was niemand.
Zaten ze verborgen onder het dek? Was het een valstrik? Ze begreep er niks van.
Maar als niemand de boten bestuurde, ging ze die nooit allemaal omgekeerd krijgen.
Ze mocht niet opnieuw falen! Ze moest iets bedenken. Het werd al donker. De eerste schepen zouden binnenkort gevaarlijk dichtbij komen.
Alle boten vernietigen? Nee, want ze hadden geen wapens op dit schip! Domme Asha!
Ze had inmiddels de achterkant van de vloot bereikt.
“Draai om. Zoek naar een teken van leven.”
“Er is echt niemand, Prebuha.”
“Wat kan het dan zijn?”
Ze krabden achter hun flinke oren. “Dat is voor ons ook een raadsel.”
Daar! Aan de kust, in de verte, stond een groepje wezens. Prebuha ging er meteen op af.
Het was een gekke verzameling van diersoorten, zoals ze gewend was van Sumiser. Vlakbij lag een scheepswrak dat met geweld op de kust leek te zijn gebotst. Was er een ongeluk gebeurd? Had daarom iedereen de schepen verlaten?
Maar waarom kwamen ze in eerste instantie met zoveel schepen?
Prebuha meerde aan en sprong van haar schip. Haar klauwen landden diep in de zachte aarde, terwijl de wolven alvast wat voorraden pakten om te bewijzen wat ze hadden.
Pas toen ze opkeek, zag ze dat deze wezens maskers op hadden.
Een stier liep naar voren. Zijn masker was diepzwart met felrode strepen. De slagtanden van een groot monster maakten het af. Ze durfde er nauwelijks naar te kijken.
Hij zei iets in een taal die ze niet begreep.
Ze gebaarde dat ze het niet verstond en presenteerde de Bulla. Ze zou simpel beginnen. Veilig. Ze vroeg wat eten, wat metaal, en natuurlijk dat de schepen verdwenen.
Door het masker kon ze niet zien wat de stier ervan vond. Begreep hij het niet?
Ze wees eerst naar de boot met het kruis erdoorheen en daarna terug naar alle boten op het water. Al waren die nauwelijks te zien in de nacht.
De stier lachte. Hij zei weer iets hardop. Prebuha maakte opnieuw duidelijk dat het niet—oh, het was niet aan haar gericht.
Achter hem trokken alle wezens—voornamelijk jaguars—plots wapens tevoorschijn. Haar hart stopte. De wolven kwamen beschermend voor haar staan.
Ze richtten de wapens omhoog. Even later vlogen pijlen en kogels door de lucht, om even later een boot op het water te doorboren. De meeste waren zo gammel gebouwd dat ze meteen uit elkaar spatten.
Tot de stier weer iets schreeuwde en alles ophield.
“Ga door! Ga door!”
Hij wees richting de Indus. De eerste stad was net zichtbaar vanaf hier, want ze stonden op een hoge heuvel en in de stad waren vele vuurtjes aangestoken. Hoewel het vanaf hier meer leek op een klein vissersdorpje.
“Me … lu … han?” vroeg hij.
Was dat niet hoe de Sumiseri hen noemden? Ze was niet zeker hoe te reageren, dus ze knikte voorzichtig.
Zijn lichaamshouding werd agressiever. Ze stelde voor dat onder zijn masker zijn gezicht net zo boos werd.
Daarna pakte hij een Bulla uit haar mand. Degene met een zwaard.
Wat was zijn vraag? Welk antwoord betekende dat hij doorging met de boten vernielen?
“Nee, ik heb geen wapens.” Ze tikte op het symbool en schudde haar hoofd. Haar haren stonden recht overeind. Als deze gemaskerde wezens vijandig waren, was ze al dood.
“Geen … wapens?” zei de stier haar langzaam na, terwijl hij een pijl in zijn klauwen hield.
Ze knikte.
Natuurlijk hadden de Indus wel wapens, beste lezer. Speren om vissen mee te vangen. Messen om vlees mee te snijden. Ze noemden het alleen gereedschappen en weigerden het ook voor iets anders te gebruiken. Ze hadden geen grote wapens die veel schade konden aanrichten. De Indus wilden vrede—ze waren niet dom.
De gemaskerde groep lachte nog harder. Ze gingen door met de boten vernielen, nog enthousiaster dan hiervoor, totdat ze allemaal waren gezonken.
Daarna stalen ze een deel van hun voorraden en renden weg.
“Hé! Kom terug! Kom—”
“Kijk,” zei een wolf, “iets zegt me dat dit niet Sumiser was.”
“Hou je mond.”
Prebuha schuifelde terug op hun schip en zocht een manier om dit allemaal uit te leggen aan Larsh.