1. Verdachte Handel

Toen Prebuha wakker schrok, haar ogen stijf dicht, wist ze al dat de rivier flink was overstroomd.

Je denkt nu natuurlijk dat haar huis was ondergelopen. Dat ze niet meer in haar bedje lag, maar was weggedragen door de golven naar niemandsland. Als iemand daar doorheen kon slapen, dan was het Prebuha wel.

Maar nee, ze wist het omdat de Indus elk jaar twee keer overstroomde, en altijd precies op dezelfde dag. Het water zou alle planten weer aansterken en belangrijke stofjes afzetten op het strand.

Nog belangrijker, het betekende werk aan de winkel. Dus Prebuha bleef lekker liggen en—

“Opstaan luilak!” riep haar moeder. “Je moet vóór Middenzon je taken uitvoeren.”

Ze gromde. “Ik ben ziek.”

“Je bent niet ziek. En je taken zijn ditmaal héél belangrijk! Kom op!”

Prebuha was een luiaard met grote sterke klauwen die haar slaaptak nu stevig vastgrepen. Moeder trok haar eraf, hardhandig, maar dat verstoorde haar flauwe glimlach niet.

“Belangrijk? Ben ik eindelijk Gebiedsleider geworden? Mag ik commando’s geven aan anderen? Moeder, bouw nu 3 badhuizen in mijn naam en—”

“Ophouden nu!” Zo boos had ze haar mam nog nooit gezien. En normaal was ze zo lief!

Ze werd haar kamer uit geslingerd. “Je moet handelen met Sumiser.”

“Ugh. Dát noem je belangrijk?” Had ze niet moeten zeggen.

Moeder explodeerde. “Als het mislukt, zitten wij zonder kleding, eten, bouwmaterialen, alles!”

Prebuha schuifelde met hoofd omlaag hun huis uit. Had moeder iets verkeerds gegeten? Iemand op haar staart getrapt?

Het gebouw van kleistenen was drie verdiepingen hoog en, speciaal voor de luiaards, gebouwd rondom een boom met stevige takken. Het kwam uit op een dun slingerweggetje dat alle huizen van hun Gebied verbond. Ze volgden het en kwamen uit op de kaarsrechte hoofdweg. Daar onderhandelden honderden wezens druk met verkopers.

Alles ging met handel, beste lezer. Geld was nog niet uitgevonden. Als jij nieuwe kleding wilde, moest je zelf verzinnen wat je ervoor terug wilde geven. Maar dat soort alledaagse handel was niet waarvoor Prebuha was uitgekozen.

Een jonge wolvenboodschapper beukte tegen haar schouder en rende paniekerig door. Hij werd pas afgeremd toen een oude Gostiman—een aapachtig wezen—hem staande hield en indringend in zijn oor fluisterde. Ze kon niks verstaan van hun verdachte gesprek.

Moeder leidde haar door de binnenste stadsmuren. Daarna de middelste stadsmuren. Elk Gebied was omringd door haar eigen muren, en een grote stad als deze had al snel honderd Gebieden. Prebuha wilde niet nog meer omlopen voor stomme muren, dus ze besloot eroverheen te klimmen in plaats van de poort te zoeken.

Ze landde in een plas water. Maar ze waren nog in de stad. En ze hadden haar verteld dat de stad was gebouwd op verhoogde grond en dus nooit moest overstromen! Pff. Leugenaars.

Tot ze eindelijk door de buitenste stadsmuren kwamen. In de verte lonkte de Citadel, een afgelegen gebiedje—omringd door muren, vanzelfsprekend—waarin de voorraden en belangrijkste gebouwen stonden.

Zuchtend begon Prebuha aan de zware tocht door het water naar de overkant. Om haar heen spetterden honderden wezens. De meeste verzamelden edelstenen en klei, zo ver voorovergebogen dat hun neus de golven raakte. Sommige leken in paniek, alsof ze iets kostbaars waren kwijtgeraakt op de bodem.

Maar moeder ging niet naar de voorraden. Ze stopten naast het hutje van de Kleischepper.

“Wat is dit nou weer? Een grap? Ben ik hiervoor uit mijn warme bed—”

Moeder sloeg ruw een poot tegen haar mond. “Schat, heb je me wel gehoord? Je gaat handelen met Sumiser. Zij spreken onze taal niet.

“Pff. Luilakken,” zei ze chagrijnig. Maar haar hart sloeg op hol. Hoe ging ze dat ooit doen? Waarom kozen ze haar en niet, weet je wel, iemand die het kon en gemotiveerd was?

Ze waadde het hutje in. De Kleischepper had wijselijk alles op hoge schappen gestald. Daar pakte moeder de ene na de andere brok en wierp ze in een mand. Prebuha stapte dichterbij en zag dat deze brokken Bulla waren: harde klei met symbolen erin getekend.

De Kleischepper, een echidna van middelbare leeftijd die altijd dingen uitrekende, was op dit moment bezig met de volgende kleibrokken. Zodra de klei nog zacht was, drukte hij het symbool erin met een paar dunne takjes. Daarna legde hij ze op het dak om te drogen in de zon. Ze zouden hun tekening voor altijd dragen; zo rond Eindzon

Prebuha had het vaker gezien. Nu pas begreep ze dat de Kleischepper niet gewoon creatief wilde zijn.

Alle symbolen werden aan haar uitgelegd. Een vogel stond voor vogelvlees. Een vis voor visvlees. Een zaadje stond voor plantenzaadjes. Nou, ja, het sprak dus eigenlijk voor zichzelf.

Het was al bijna Middenzon toen ze, met een mand vol zware stenen, uit het hutje stapte. Opnieuw hoorde ze gefluister om haar heen. Ze had sterk het idee dat de angstige wezens haar aankeken terwijl ze het deden.

De laatste kleibrokken waren gehard in de zon.

Dit was haar laatste kans.

“Mam, wat als het mis gaat? Ik heb dit nooit gedaan. Waarom moet ik, een klein luiaardmeisje, deze oh zo belangrijke handel doen?”

Moeder keek streng. “Je hebt geen idee hoe hard ik moest handelen om jou deze kans te geven! We … hebben niet zo’n sterke positie deze keer. We hebben weinig te bieden, maar vragen veel.”

“Maar … maar waarom?”

Moeders glimlach was van korte duur. “Geen van ons heeft jouw geweldige … vaardigheid om eigenwijs je zin door te drukken.”

“Nee. Ik zeg nee. Te veel werk.”

Moeder liet vier Bulla in het water vallen. Een andere vrouw sprong erachteraan om ze te pakken voordat ze voorgoed waren verloren aan de golven.

“Geen optie. Duizend dagen straf als je niet doet wat ik zeg! Denk erom!” Een hele kudde leek wel op moeders staart getrapt vanochtend.

“Jullie vinden jezelf toch zo geweldig? Praten over beschaving en alles? Nou, hoe geweldig kan je zijn als je geen vrijheid hebt om te doen wat je wilt!?”

“Schat, beschaving betekent juist een beetje vrijheid opgeven om samen geweldig te worden. Niks beter om dat te leren, dan het ontmoeten van een andere beschaving.”

Ze vertrok naar de haven. Larsh, de zoon van hun huidige Gebiedsleider Larsham, werd meegestuurd om te controleren of ze wel écht naar de haven ging en niet terug naar haar warme bedje. De hyena was nerveus. Rode ogen en diepe wallen verraadden dat hij slecht had geslapen. Hij fluisterde ook zo mysterieus, maar tegen zichzelf.

Daar zag ze het schamele bootje dat ze had gekregen, plus vier jonge wolven die de voorraden hadden opgehaald en ingeladen. Moeder porde in haar rug totdat ze op de boot stond. Toen ze de zware mand liet vallen brak ze een plank in de bodem.

Ze vertrokken met haastige spoed, terwijl Larsh hen afwezig uitzwaaide.

Ze had de neiging om eerst langs Omako te gaan. Veel dichterbij, en dan kon ze onderhandelen voor kamelen. Die wilde ze altijd al hebben en zouden betekenen dat ze niet meer hoefde te lopen. Ze hadden toch alle tijd! Het zou nog—

“Schepen in zicht!” riep een wolf.

“Onmogelijk,” zei ze. “Die luie Sumisers komen nooit uit hun eigen gebied. Wij zijn veel te aardig dat we altijd helemaal naar hen toe komen.”

Toch volgde ze de uitgestoken poot. Verdraaid. Een schip van Sumiser.

Ze controleerde het symbool op het zeil met een speciale blauwe Bulla. De handtekening paste bij die van de handelaars die ze moest ontmoeten. Wat deden ze helemaal hier?

Niet veel later stonden twee Gosti op haar dek. Hun eigen schip zag eruit alsof een peuter het in elkaar had getimmerd, dus ze begreep het wel.

De aapachtigen met grote ogen hadden een doek omgebonden tegen de snikhete zon. Ze wezen naar de mand en zeiden iets onverstaanbaars tegen elkaar. Daarna lachten ze haar uit.

Prebuha negeerde het. Aandacht erbij. Laat je niet gek maken. Als ze haar dwongen om te onderhandelen, nou, dan ging ze de beste handel ooit drijven!

Ze had geen eigen Bulla handtekening—daarvoor deed ze niet genoeg belangrijke dingen—dus ze had die van haar Gebiedsleider meegekregen. Een hele eer, zeiden ze tegen haar. Raak hem niet kwijt. Toen ze die liet zien, namen de Gosti haar serieus.

Ze pakte de juiste beige kleibrokken uit haar mand. Ze wees eerst naar haarzelf en daarna naar de Gosti—het teken dat dit haar aanbod was. Een berg klei, een berg vlees en plantaardig voedsel, een berg blauwe en rode stenen. Zij hadden er niks aan, maar voor de Sumiser was dit blijkbaar een teken van macht.

De Gosti fronsten. Zij pakten hun eigen stenen—iets groter en blauw getint—en gaven hun eigen aanbod. Een beetje katoen en voedsel, altijd goed. Een paar stukjes brons en ander metaal, waarvan haar moeder beweerde dat ze er veel sterkere dingen mee konden maken. En dat was het.

Belachelijk!

Ze trok een deel van haar aanbod in: het voedsel. Dat was toch altijd het belangrijkst. Daarna toonde ze haar eigen Bulla die een zwaard lieten zien. Ze wist niet wat het was, maar ze hadden van de Gosti geleerd dat het metaal betekende. Ze wees eerst naar hen, en dan naar haarzelf.

De Gosti schudden hun hoofd.

Prebuha schokschouderde en draaide om alsof ze wegliep.

Eén van de handelaars krijste. Toen ze omkeek, hadden ze hun aanbod van metaal verhoogd met vijf brokken.

Ze glimlachte. Nu kwamen ze ergens. Ze wist dat Sumiser veel diersoorten had die geen vlees aten, dus ze verhoogde haar aanbod van plantaardig voedsel, maar alleen in ruil voor meer katoen.

De handelaars praatten lange tijd met elkaar. Zuchtend werd haar aanbod geaccepteerd.

Hoe ver kon ze gaan? Wat—ze besefte waarom de handelaars helemaal hiernaartoe waren gekomen. Zij waren nog meer in paniek! Ze wilden de handel niet langer uitstellen.

Kon ze daar misbruik van maken?

Ze haalde al het vlees uit haar eigen aanbod. Ze moesten zelf ook nog te eten hebben! Vervolgens eiste ze iets waarvan ze wist dat Sumiser het ook had: kamelen. Vijf stuks, dan hoefden ze haar de komende tijd niet meer op onderhandeling te sturen. En nog meer katoen voor een héél zacht bedje.

Ze grinnikte bij het uitstallen van haar nieuwste bod.

Hun monden vielen open. De Gosti speelden met de brokken in hun kleine vingers. Hun gesprek groeide luider en bozer.

Totdat zij al hun brokken terug pakten en wegliepen.

Niet toegeven. Zij speelden ook een spelletje. Zij—nee, ze liepen echt weg.

“Wacht!” riep Prebuha.

Ze wachtten niet. De kleinste van de twee rommelde in hun mand en vond een veel groter, platgeslagen brok klei.

Hij wierp het terug, bijna in haar gezicht. Daarna klommen ze in de touwen van hun schip, zoals ze behendig in bomen klommen, en voeren weg.

Het was geen aanbod, geen Bulla. Het was een bericht geschreven van rechts naar links, opgesteld dankzij de paar symbolen die ze hadden, verbonden met pijlen en stippen. Geen echte taal, maar genoeg voor handel bijhouden.

Daardoor had ze moeite het bericht in haar eigen taal te ontcijferen, totdat ze haar beste gok waagde.

Iedereen moet nu vertrekken! Grote rampen zijn aanstaande, dat weet ik met zekerheid. Ik ben zelf al gevlucht naar Sumiser. Maak haast!

Eronder stond de handtekening. Drie golfjes, de middelste langer en dikker, om hun geliefde Indusrivier aan te duiden.

De handtekening van haar eigen Gebiedsleider.

2. Geheime Raad

Prebuha wachtte met terugkeren tot het donker was. Haar schouders hingen omlaag en ze sloop door de schaduwen op de muren van klei. Wie hield ze voor de gek? Ze moest ooit haar Gebied weer betreden en haar wezens—haar kwade moeder—onder ogen zien.

Toen ze opkeek, leek de halve stad voor haar neus te hebben verzameld. Het maakte hen niks uit dat ze kniehoog in een laag water stonden.

Ze wist niet eens wat ze moest zeggen. Ze wierp het mysterieuze bericht in het midden en rende door naar haar warme bedje. Haar moeder hield haar tegen. Haar teleurgestelde blik verraadde dat ze meteen begreep hoe het zat.

Prebuha klom op een lage muur en schreeuwde iedereen toe. “Ze weigerden met mij te handelen. We krijgen niks. Het is niet mijn schuld! Zo. Welterusten.”

De boodschap van de leider golfde door de menigte. Rampen? Vluchten? Naar Sumiser? Werkelijk elk onderdeel vonden ze moeilijk te geloven.

Larsh, de zoon van de leider, kreeg de boodschap nu ook in zijn poten.

Prebuha was bijna de hoek om, een paar sprongen verwijderd van huis, toen hij haar naam riep.

“Ik wil dat Prebuha, de Kleischepper, en Megitas met mij meekomen. Nu!”

Nu moest ze de hele tocht van schaamte weer teruglopen. Deze keer hoorde ze al hun fluisteringen wél. Als iedereen verhongerde was het háár schuld. Als wezens nu op de harde grond moesten slapen, was het háár schuld.

Zie je wel, mam, ze had in bed moeten blijven liggen.

Ze volgde Larsh naar een hoog huis met minstens twaalf verdiepingen. Daar liep de hele groep naar de bovenste verdieping, waar hij resoluut de deuropening afsloot met zware houten planken.

“Wat ik nu ga zeggen, mag deze kamer niet verlaten,” zei hij.

Megitas was een Gosti met lange witte baard, waarvan je nooit wist of hij jou aankeek of langs je heen keek. Maar hij was de oudste persoon in de hele beschaving, en, volgens sommige, de meest wijze. Wie hun Gebiedsleider ook was op een bepaald moment, hij stond er altijd naast om wijze raad te geven.

Hij sprak als eerste. “Pas dan op wat je zegt, mijn jongen. Is het niet wijzer om je mond te houden?”

Hij was maar een kind. Niet ouder dan Prebuha. Waarom kwam de leider niet zelf—oh.

“Mijn … vader,” zei hij met trillende stem, “heeft de stad al jarenlang niet meer verlaten—en hij is enkele dagen geleden overleden.”

Prebuha sloeg een poot tegen haar mond. De Kleischepper knikte alleen, alsof hij had uitgerekend dat het ging gebeuren. Alle stekels van de echidna zaten nog onder natte brokken klei. En de houten restanten van de rare uitvindingen die zijn zoon steeds deed.

Larsh smeet de boodschap op tafel alsof hij gloeiend heet was. “Deze boodschap kan niet van hem komen.”

“Waarom heb je niks gezegd?” vroeg Prebuha.

“Zijn dood was verdacht. Deze boodschap is verdacht. Ik weet zeker dat iemand in ons midden …”

“Wat,” zei Megitas kalm, “maakt zijn dood verdacht? Hij was een oud man, gestorven in zijn slaap. Zijn wonden komen van de val.”

“Mijn vader valt niet.”

Larsh’ ogen spuwden vuur richting Prebuha. “Bovendien moesten we sterk blijven voor de onderhandelingen. Een verdeeld Gebied zonder leider is niet sterk. Maar ja, toen stuurden we deze imbeciel.”

“Hé!”

“De wolven hebben alles verteld. We zeiden duidelijk wat je wel en niet mocht vragen! En toen begon je over vijf kamelen!? Je bent een stuk rotzooi dat we uit onze prachtige beschaving moeten spoelen. Net zoals je vader.”

Prebuha schreeuwde iets over haar vader erbuiten laten en viel hem aan. Larsh bleef een hyena die een slome luiaard makkelijk tegen de grond duwde.

De Kleischepper had al die tijd de handtekening bestudeerd. Hij stak zijn voorpoot uit naar Prebuha. Die gebruikte hem om op te staan—maar dat was niet zijn bedoeling. Zijn poot bleef uitgestoken totdat ze de Bulla van hun gestorven leider teruggaf.

Hij vergeleek de twee en knikte opnieuw. “Dit is zijn handtekening. Elk detail. Als het een namaak is, komt het van iemand wiens kleivaardigheden zelfs de mijne overtreffen. Maar mijn berekeningen—”

“Dus … we luisteren ernaar?” zei Prebuha voorzichtig. “We vluchten voor rampen—en ik heb ons allemaal gered?”

Larsh duwde haar weer weg met zijn sterke voorhoofd. “Als jij denkt dat luisteren een goed idee is, moeten we denk ik het tegenovergestelde doen. Dit is een truc. Sumiser wil dat we weglopen van onze rijkdommen en onze rivier innemen. Overduidelijk, toch?”

“Dat is waar,” zei de Kleischepper. “Al die beschavingen rond de Tweelingsrivieren zijn geobsedeerd met macht en landjes inpikken. We mogen van geluk spreken dat niemand ons in al die duizenden jaren heeft aangevallen. Mijn berekeningen laten toch echt—”

Prebuha hoopte inderdaad dat hun uitvinding van oorlog lekker wegbleef. Ze ging dus écht geen zware speer dragen, hallo. Oh, en iedereen dood is waarschijnlijk ook niet fijn. Aan de andere kant … als een oorlog winnen betekende dat ze al hun eten en huizen zouden krijgen zonder ervoor te hoeven werken, dan zou dat geweldig zijn!

“Ja, ja, overduidelijk,” zei Megitas. Hij stond op. Zijn ene hand leunde op zijn wandelstok, terwijl de andere Larsh greep.

“Het haalt niet weg dat we een gat hebben in ons leiderschap. Ik zie dat je veel hebt geleerd van je vader. Ik nomineer jou als nieuwe Gebiedsleider.”

Normaal gesproken was dit een beslissing die het hele Gebied samen nam. Maar wat als hij gelijk had? Iemand wilde hen van binnenuit kapotmaken? Eén of meerdere wezens … hadden hun leider vermoord. Was het dan wel slim om die te laten stemmen?

Dus de keuze werd gemaakt in dit kleine kamertje. De Kleischepper was het er ook mee eens, al leek die wat afwezig.

“Mijn eerste bevel: Prebuha wordt uit ons Gebied gezet voor onkunde, luiheid, tegenwerking, en alle andere zondes die je kunt bedenken. Ik dwing alle andere Gebieden om haar ook af te stoten, voor hun eigen welzijn.”

Pardon?” krijste ze.

“Misschien heeft zij deze hele boodschap verzonnen! En de handtekening vervalst! Zodat ze terug kwam van de handel met iets.” Zijn sterke poten duwden haar weer weg, deze keer tegen de deur. “Verdwijn.”

“Nee, nee, alsjeblieft. Geef me een tweede kans.” Ze zat inmiddels op haar knieën, onder de vernietigende blik van Larsh. Haar hart bonkte in haar keel. Verschrikkelijke beelden van een leven in de Wildernis, zonder zacht bed, zonder water en eten, zetten haar op scherp.

“Ik had ze bijna. Al hun metaal en voedsel, voor bijna niks van ons! Als ze niet zo kieskeurig waren geweest over kamelen …”

“Geen sprake—”

“Ze heeft een punt,” zei Megitas. “Ik geloof meteen dat ze haar wil probeerde door te drukken, maar te ver is gegaan. Alles leer je met vallen en opstaan, niet waar? Geef haar die tweede kans.”

“Ik moet jammer genoeg tegen stemmen,” zei de Kleischepper meteen, “als je zou weten hoe weinig graan we nog hebben volgens mijn berekeningen—”

Larsh gromde en keek naar Prebuha. “Vind de moordenaar en zorg dat onze volgende handel legendarisch wordt. Anders ben je waardeloos. En wie niks kan inbrengen, mag niet genieten van de voordelen van onze beschaving.”

“Dank je, dank je, dank je.”

Larsh draaide om en vergat meteen dat ze bestond.

Een jonge echidna stormde de kamer in, dwars door de planken in de deuropening. Zijn druppelende stekels spetterden iedereen nat in het voorbijgaan.

“Sorry! Maar heb grote uitvinding gedaan! Dit moet vader weten!”

Hij duwde een houten apparaat naar binnen. Het paste nauwelijks door de opening, totdat zijn vader—de Kleischepper—adviseerde om het te draaien.

Prebuha vond ze allebei maar raar. Altijd dingen maken en uitrekenen. Ze beweerden zelfs het weer en de golven te kunnen voorspellen. Ze waren toch geen goden, zoals Ardex en Feria?

Welpon had zijn apparaat met een grote klap geïnstalleerd. Een lange houten balk zat vast aan een soort kom waarin een grote kat rustte. Ze bleef eruit lopen, totdat Welpon zuchtte en maar een grote steen in de kom legde.

“Hmm. De katten werken niet mee. Ik ga het toch lekker een katapult noemen! Kijk, als ik op deze kant spring, dan—”

“NEE!” Zijn vader kwam te laat. Welpon schoot de steen ver de lucht in, sneller dan Prebuha kon volgen. Het vloog door het raam, raakte een toren van het Grote Badhuis, en brak een stuk van het dak af.

Zijn vader trok met zijn tanden precies de juiste balk eruit om het apparaat in elkaar te laten storten.

“Lieverd,” zei hij. “Wat had ons Gebied nou met je afgesproken? Géén … hoe noemde jij het nou?”

“Wapens!”

“Geen wapens meer maken. Breng ze naar dat hutje waar we al je wapens opslaan.”

“Maar—”

“Jouw rommel, zoon, zelf opruimen.”

Welpon tilde zuchtend de brokken van zijn apparaat weg. Iedereen in de kamer leek blij dat ze weer levend uit deze aanvaring waren gekomen. Die wapenopslag met zijn creaties raakte steeds sneller vol. Ze moesten inmiddels regelmatig de inhoud verbranden om ruimte te maken, al durfde niemand dat tegen lieve Welpon te zeggen.

Larsh bleef serieus. “Wat zijn je bevindingen deze keer, Kleischepper?”

“Hmm. Het water kwam wéér een stuk verder dan vorige jaren. Maar op zich is dat goed. We vangen meer grondstoffen dan vorige jaren, en we kunnen dus een groter gebied gebruiken om planten te groeien. Als dit doorgaat, is ons tekort over een paar jaar aangevuld.”

Hij haalde een brok klei tevoorschijn met vele korte lijntjes erin gekrast, alsof hij snelle notities had genomen op deze manier. “Dertig kleihuizen zijn ingestort. Vijftien doden. Maar de meeste daarvan lijken gebeurd door een grote scheur in de grond, niet het water.”

Larsh sloot zijn ogen en leunde tegen Megitas aan. “Ja, ja, dat zal wel. Wat doen we nu aan het voedseltekort?”

De Kleischepper staarde naar Prebuha.

In deze tijd, beste lezer, was de wereld nog niet zo verbonden. Agricultuur werd dus meerdere keren opnieuw uitgevonden, op andere plekken, op andere momenten, zonder dat ze het van elkaar wisten. Terwijl ze hier bij de Twee Rivieren al een hele beschaving hadden die leefde van graan, hadden ze op Origina het geheim nog niet eens ontdekt. Er waren maar twee manieren waarop informatie tussen beschavingen kon worden overgedragen: handelen … of door een ander volk worden ingenomen.

“We moeten razendsnel een succesvolle handel hebben. Zo niet, dan heeft die boodschap sowieso gelijk: we moeten hier weg.”

3. Ondervraging

Prebuha sjokte door de kaarsrechte winkelstraten op weg naar haar eerste verdachte. Voor de verandering had ze best willen rennen, maar dat kon niet vanwege de grote menigte.

Een nieuwe groep migranten was de stad binnengekomen. Ze werden begeleid naar een leegstaand Gebied. De muren die het omringden lieten allemaal hetzelfde symbool zien. Zodra ze daar woonden, kregen ze een Bulla met datzelfde symbool, om hun identiteit te bewijzen. Daarna mochten ze zelf hun leider kiezen en helemaal hun eigen ding doen.

Kijk nou eens! De stad ontving vandaag zelfs haar eerste migrantenpanda’s. Een leuk koppeltje van één witte en één zwarte.

Je zou hier kunnen leven zonder ooit je Gebied te verlaten. In de praktijk trouwde iedereen met iedereen, en handelden alle Gebieden elke dag in de winkelstraten die de stad in vier kwadranten verdeelden. De ene ging van Noord naar Zuid, de ander van Oost naar West, en allemaal zo vervelend kaarsrecht.

De architecten van deze stad hadden dit allemaal voorzien, duizenden jaren geleden. Nog steeds stonden sommige Gebieden leeg. Waar ze de tijd en materialen vandaan haalden om jaren lang niets anders te doen dan een gigantische stad maken … wist niemand. Wat ze gingen doen als het wél vol was, wisten ze ook niet.

Ze stopte bij een voedselwinkel om te oefenen. Ze zei geen woord en legde een paar Bulla op de toonbank: blokken hout die ze bij had in haar mand.

“Spreek je onze taal niet, meisje?” zei de wolvenvrouw die haar waren beschermde.

Ze schudde bijna haar hoofd. Dom! Als ze de taal niet begreep, begreep ze dit natuurlijk ook niet! Dus ze keek alleen vragend.

De verkoopster zuchtte. Ze rommelde in haar eigen spullen en plaatste één Bulla die een strook graan liet zien.

Eén stuk graan voor al dat hout? Dat voelde niet eerlijk. Misbruik van een meisje uit het buitenland!

Ze keek boos en wees op meer graan. De verkoopster schudde haar hoofd. Prebuha bood nog meer hout. Geen succes, nog niet eens één extra stuk graan!

“Ik heb zoveel hout niet nodig, meid,” zei de verkoopster, terwijl ze ook uitbeeldde wat ze zei. “Tenzij je iets anders biedt, maak plaats voor de volgende klant.”

Dat kon natuurlijk ook. Je bood superveel waardevols, maar niet voor de andere partij. Blij met deze les, liep glimlachend verder en liet de wolvin verbaasd achter.

Vlak voordat ze haar eerste verdachte bereikte, probeerde ze het opnieuw. Deze keer bij een kraampje dat veren verkocht, beheert door een veel te grote groep duiven. Die beesten zaten ook werkelijk overal op tegenwoordig.

Wat wilden vogels? Nootjes? Ze vond een Bulla dat een zaadje uitbeeldde en legde het neer. De vogels waren direct geïnteresseerd en zochten een tegenbod. Maar toen ze haar beter bekeken, gooiden ze hun Bulla weer weg.

“Jij bent geen immigrant. Jij bent Prebuha! De luie slechte handelaar!”

“Nou, ja—eh, ik bedoel, ik versta jullie niet!”

“Bespaar je de moeite, meid. Niemand gaat ooit nog met jou onderhandelen als ze weten wie je bent. En als ze horen wie je vader was …”

Hoe wisten de duiven toch altijd wat er aan de hand was? Hadden ze roddelgroepjes hoog in de wolken?

“En jullie … jullie zijn lelijk.”

Ze stak haar tong uit en liep snel door. Twee korte onderhandelingen—en ze was nu al moe. Werk verrichten was veel werk. Stom.

Plots keek iedereen langs haar. Iemand schreeuwde in haar rug. Terwijl ze omdraaide werd ze opzij gebeukt door een razendsnelle hyena met een mand eten in zijn bek.

“Dief! Dief!”

De omstanders kwamen meteen in actie om het beest tegen te houden. Ze grepen naar zijn poten, vormden een muur, gooiden het voorwerp dat ze toevallig vast hadden. Vaak was het succesvol—deze keer niet.

De hyena was te sterk. Hij beet een stuk uit een wolf, glipte uit iemands grip, en sprong over een waterput om te verdwijnen in donkere steegjes.

“Prepre! Aan de kant!” riep een stem van boven. Ze had hem niet gezien! Welpon zat op het dak met zijn volgende wapen, terwijl een kat van zijn schoot rende.

Ze bukte. Welpon blies in een tube en schoot daarmee een regen van harde stenen af, als windvlagen vlak boven haar hoofd.

De hyena gromde en paar keer en viel toen neer met een plof. De verkoper greep boos de gestolen goederen terug. Larsh rende richting Welpon en trok hem naar beneden terwijl hij nog omlaag klom. Welpon glimlachte breed, zijn stekels glimmend in de zon.

“Levensgevaarlijk!” riep Larsh. “Meekomen jij.”

Pardon? Hij had een dief tegengehouden! Hij had een veel effectievere manier om slechteriken tegen te houden!

Maar ze mocht niks meer zeggen tegen Larsh. Ze liep door en herinnerde haarzelf aan alles dat ze zou missen als ze werd weggestuurd. Langs de straten stonden bankjes van klei om uit te rusten. Naast elke bank waren gaten gegraven. Soms plaatsten ze een vaas erin die als prullenbak werkte, soms plaatsten ze een boom, soms een waterput. De stad had bijna duizend waterputten en ze waren allemaal aangelegd door die eerste architecten, alsof ze de toekomst perfect hadden voorspeld.

Die gasten waren sowieso geobsedeerd met water. Alle huizen hadden een afvoer voor smerig water. Die kwamen uit op een een tunnel die onder de stad door liep, richting een vertakking van de Indus. Ergens lag een berg smerigheid—maar het was nooit in hun mooie stadje.

Maar het grootste bewijs was natuurlijk het Grote Badhuis.

Een gigantisch zwembad dat steeds opnieuw vers water kreeg, verwarmd in de zon of gekoeld door slim gebruik te maken van koude winden. Net zoals elk huis was ontworpen en gedraaid om zichzelf af te koelen van bovenaf.

Het bad was volledig waterdicht door de stenen in te smeren met een goedje genaamd teer, en de stenen zelf waren allemaal precies dezelfde afmetingen van 4 bij 2 bij 1. Hoewel uitvindingen van de Kleischepper en zijn zoon de creaties van de eerste architecten later nog verbeterden.

Daar vond ze Megitas, terwijl hij zijn baard fatsoeneerde en zich afdroogde met een ruwe lap katoen.

“Ah, ik hoorde geroep over een dief,” zei hij. “Maar ik ben blij dat jij het niet was.”

Ze kneep de Bulla in haar klauwen fijn. “Waarom wil iedereen mij herinneren aan dat mijn vader één keer iets heeft gestolen?”

Megitas stak zijn voorpoten omhoog, waardoor hij even op twee poten stond. “Vergeef me, ik wil je alleen beschermen voor … dwaze daden. Wat wilde je vragen, mijn kind?”

“Jij wist dat de leider was gevallen. Wat weet je nog meer over zijn dood?”

“Hij inspecteerde het Gebied van bovenop de muur. Dat is een flinke afstand als je valt, mijn kind. Hij overleefde het, maar zijn wonden waren niet mals.”

“Was hij alleen? Zag je iemand hem duwen?”

Megitas schudde zijn hoofd. “Het waaide. Hij was een ietwat arrogante hyena. Hij viel, een ongeluk.”

“En je zei dit tegen niemand? Je haalde geen arts erbij?”

“Ons Gebied heeft geen arts.”

“De Kraaienzwervers naast ons wel.”

“Ja, en de Boogbanieren aan de andere kant geloven dat je alle wonden kunt helen door een geit te offeren.”

Hij pakte zijn wandelstok en liep met haar een rondje om het bad.

“De Indusbeschaving is groot, mijn kind. Veel groter dan je denkt. We bezitten in ons eentje meer land dan alle beschaving rondom de Tweelingrivieren bij elkaar. Onze steden staan véél verder uit elkaar, en toch zijn ze identiek in ontwerp en vredige cultuur.”

“Dus er was sowieso ergens een goede arts geweest!”

“Nee, zo’n gebied is te groot om te besturen. We zouden allang oorlog moeten hebben, of zijn gevallen door wezens die wél wapens hebben. Waarom gebeurt het niet?”

Prebuha schokschouderde. Vanaf het hoge Badhuis kon ze goed uitkijken over de rest van de Citadel. Alleen maar hokjes. Honderden kleine gebiedjes die grotendeels zichzelf bestuurden. “De Gebieden?”

Megitas knikte. “Dieren kunnen niet verder denken dan een groepje van twintig of dertig. Dus de geniale architecten van onze beschaving bouwden een systeem waarin iedereen leefde in groepjes van dertig en niet meer. Zo succesvol, dat we kunnen handelen met al onze vijanden, in plaats van vechten.”

Ze dacht terug aan de dief. Aan al die keren dat het de taak was van toevallige omstanders om een dief, of een moordenaar, of gewoon een pestkop tegen te houden. “Hoe kun je daar zo zeker van zijn? Zouden wapens echt zo erg zijn?”

“Ja,” zei Megitas, zijn ogen op de horizon. “Het zou een ramp zijn waar niet bovenop komen.”

Dat klonk onnodig dramatisch. Ze had een keer gezien dat de menigte de arm van een dief eraf rukte, in een poging hem te stoppen. Was dat nou beter dan dieven afschrikken in de eerste plaats met wapens?

“De ziel van Asha,” zei de oude Gosti, “zou het niet overleven.”

“Wat is Asha?”

Megitas liep de lange trap af, terug naar de weilanden die nog steeds deels onder water stonden. “Een stam van lang geleden. De stam is uit elkaar—hun idee van vrede en gelijkheid leeft voort. In ons, en nergens anders ter wereld.”

Hij beefde. “Asha had de voorkeur van de godenkinderen. Ik zie deze beschaving als hun cadeau aan ons, omdat we vredig zijn. Omdat we dingen juist doen. Maar Asha maakte een grote groep jaguars boos, en ik weet zeker dat ze nog hun wraak zoeken voor een daad die allang door tijd is vergeten.”

Zijn wandelstok tikte een ritme. “Ook al is het raar dat de Gosti zo snel de onderhandeling met jou zouden opgeven …”

Ze zag het in zijn ogen. Hij geloofde heilig in deze beschaving, in de Gebieden, in het systeem. Hij had niks te winnen bij het vermoorden van hun Gebiedsleider.

Ze moest de Kleischepper hierna ondervragen en anders zeker Welpon. En dan—

Een wolvenboodschapper—schijnbaar altijd in paniek en gehaast—rende hen tegemoet op de trappen.

“Bericht van Larsh,” riep hij naar Prebuha. “De schepen van Sumiser zijn weer gespot in de verte, ze komen deze kant op. Ze zijn nog nooit zo ver gekomen! Ze mogen koste wat kost niet in onze haven komen.”

“Waarom vertel je dit aan mij?” Ze was zo moe van al het gedoe dat ze het niet meer kon bijhouden.

“Hij stuurt je vooruit in een bootje om te onderhandelen. Maak er geen puinhoop van.”

4. Tweelingsrivieren

Toen de twee Gostihandelaars terugkwamen in Sumiser, met lege handen, was er geen hartslag twijfel. Iedereen zocht zijn familie, verzamelde alle belangrijke spullen, en zette het op een rennen.

Gelukkig stonden ze er al klaar voor, want hun eigen rivier—de Tigres—was weer onverwacht overstroomd. De meeste bezittingen waren al weggespoeld. De golven hadden ook de dode, droge gewassen van daarvoor meegenomen.

“Eerst drie jaar droogte,” mopperde Annatas, een vrouwelijke Gosti. “Daarna drie heftige overstromingen vlak na elkaar. De Tigres lijkt wel een wispelturige baby!”

“Het zijn de goden, ik zweer het,” zei haar man Perites. “Waarom konden wij niet Gulvi als onze stadsgod krijgen? Nu zitten we opgescheept met Cosmo, die alleen de wind kan laten waaien.”

Zelfs toen hij het zei, gaf hij het standbeeld van Cosmo een buiging en mompelde een gebed. Ernaast stond een tweede standbeeld, van een stier die trots vooruit keek: hun commandant. Precies die persoon kwam nu aanlopen.

Annatas schudde haar hoofd. Ze hield een paar schamele nootjes in haar klauwen. “Laat de goden erbuiten. Het komt door dat Meluhanvolk. Als ze ons niet hadden afgeperst in alle onderhandelingen, hadden we onszelf nu kunnen verdedigen.”

“Hadden we te eten gehad,” bevestigde Perites, die het handjevol nootjes toch maar voor de zekerheid meenam.

Een Gostihandelaar kwamen dreigend op hen af. “En ben je nou blij? We hebben voor het eerst nee gezegd toen ze te ver gingen. Zoals jullie allemaal wilden. En nu? Nu zitten we zonder eten én zonder steen én zonder wapens.”

Meluhan, beste lezer, was hun naam voor de beschaving die de hele Indus had bezet. Want ja, als je elkaars taal niet begrijpt, hoe vertel je dan hoe je heet?

In de verte klonk al tromgeroffel. Duizenden hoeven lieten de grond sidderen. De vijand was een orkaan van geweld, een natuurkracht die aardbevingen mee bracht—en nu zichtbaar, als zwarte silhouetten, aan de horizon. De vorige tien grote steden van Sumiser waren al gevallen onder dit leger.

De stierencommandant maakte zich groot en sprak.

“Ik hoor jullie fluisteringen. Ik hoor ze uit alle duizend jullie monden. Maar we hebben wapens. En we zijn met veel.”

Alle inwoners keken elkaar aan. Ging hij echt beweren dat zij de machtige Akradi gingen tegenhouden?

“We kunnen niet winnen van Akradi, niet in deze toestand. Maar we hebben goede banden met Meluhan, de beschaving die al duizend jaar niemand durft aan te vallen. We gaan daarheen, zo snel als we kunnen.”

“Dan moeten we dwars door Lagaso!” riep Annatas.

Ze hadden nooit goede banden gehad met die stad. Maar als het de laatste stad was van jouw beschaving die nog overeind stond …

“En ieder die ons vertraagt,” zei de stier heldhaftig, “blazen we omver.”

“En wie ben jij om de baas te spelen?” vroeg een schelle stem. “De recente gebeurtenissen zijn duidelijk,” zei de kameel, spugend naar de stier. “Jij bent de voorkeur van de goden kwijt!”

Het gezicht van de stier werd donker. “Wie daagt mij uit? Jij?”

De kameel wilde opnieuw spugen, maar hield zich in. Hij stapte terug—en niemand anders wilde de stier bevechten om zijn rol als commandant in twijfel te trekken.

Iedereen stond klaar om te vertrekken. Maar ze misten nog iemand.

Hun zoon, Mamotas, had alles gehoord maar kon niks terugroepen. De golven trokken hem kopje onder.

Alle vloedstormen! Water drong zijn neusgaten in. Hij werd richting de zeebodem geduwd, gehuld in dansende luchtbellen. Zijn lucht raakte op. Hij—

Meerdere klauwen en poten grepen zijn ledematen en trokken hem naar het droge. Mamotas snakte naar lucht.

“Altijd hetzelfde,” mopperde Peritas. “Wat was het deze keer? Je zag een interessante steen op de zeebodem en je moest hem van dichterbij bekijken?”

Tegen de tijd dat ze opkeken, was de rest van hun stad al op volle vaart vertrokken. Vloekend sleepten zijn ouders hem mee.

De achterstand was niet in te halen. De stier liet iedereen marcheren, alsof plots elke boer, schoenmaker en priester ook zijn soldaat was.

“Hoe denk je dat de Akradi eruit zien?” vroeg Mamotas. “Net zoals wij? Ze zeggen dat ze rode ogen hebben en vleugels. Dat hun wapens—”

“Mond houden. Doorlopen.”

Hoewel ze het niet konden zien, voelden ze het Akradi leger in hun rug branden. Alsof ze elk moment konden verschijnen en een speer door hun rug staken.

“Ik wil ze zien!” riep Mamotas. “Misschien kunnen we met ze praten. Misschien is het veel leuker bij hen dan bij—”

“Nee, dat is het niet.” Zijn moeder stopte de nootjes in zijn mond om hem het zwijgen op te leggen.

“Hoe weet je dat nou?” sprak hij met mond vol. “Je hebt ze nooit gezien.”

“Ze ontstonden in de stad Akrad, die de god Ardex vereerde. Je bent wel eens bij hem in de buurt geweest. Wat gebeurde er toen?”

“Boos. Kwaad. Iets kapot slaan.”

Eindelijk kwamen ze dichterbij. Het voorste punt van hun groep was de rivier al overgestoken en stond nu stil voor de dichte stadsmuren van Lagaso.

“Zou je blij zijn als je dat de hele dag voelde? Die Akradi geloven dat ze meteen sterven als ze een dag geen oorlog voeren en geen veldslagen winnen. Allemaal in Ardex’ naam.”

“Nou, dan ben ik blij dat wij vriendelijke Cosmo hebben. Misschien kunnen wij wel vliegen?” Mamotas wapperde zijn armen, daarna zijn staart, en uiteindelijk zijn voeten. Verrassend genoeg kwam hij niet van de grond.

“We hebben niks,” zei moeder. “We bidden tot ze. Nu stil zijn en doorlopen.”

De rest van de tocht bleef hij stil. Elke keer als ze terug leken te komen bij de groep, liepen ze net weer een stukje door. Alsof Lagaso maar vijftig wezens tegelijkertijd wilde toelaten en daarna pauze nam.

Totdat ze zagen dat er van toelating geen sprake was.

Hun vrienden en familie beklommen de muren. De poorten waren uit hun voegen gerukt. De stier rende van links naar rechts, gevolgd door honderden Gosti met wapens die alles neerschoten dat bewoog. Gekrijs klonk door de vallei en alle vogels kozen kraaiend het luchtruim.

Iedereen deed mee met het gevecht, zelfs de boer en zelfs de priester. De agressiviteit verraste Lagaso, wiens stadsgod lieve Bella was. Tegen de tijd dat hun leger overeind stond, was nog maar de helft over.

Zodra Mamotas voor de muur stond, was het gebied al uitgestorven. Lijken lagen overal, zowel van henzelf als het leger van Lagaso. Was dat niet precies wat Akradi wilde? Dat de grote legers van Sumiser elkaar uit de weg ruimden?

Meh, wie gaf nou iets om de Akradi’s stiekeme wensen. Lagaso had erom gevraagd door zijn thuisstad tien jaar geleden aan te vallen. En twintig jaar geleden. En waarschijnlijk daarvoor ook. Dit was simpele wraak, zoals het een goede Gosti behoort.

Onder luid gekraak en gepiep hoorden ze een andere poort opengaan—die aan de overkant van de stad. Alle overlevenden wilden meteen verder. Ze hadden de stad zodanig vernield dat het ook weinig zou beschermen tegen de Akradi.

“Pak alle voedsel en wapens die je vindt,” riep de stier tegen iedereen die hij zag. “De reis naar Meluhan is lang. Maar ga zo door en we zullen het halen!”

De rest joelde en klapte als hij voorbij kwam. Mamotas’ ouders deden mee. Plannen voor een nieuw standbeeld van hun grote commandant werden per direct uitgesproken. De weg naar de haven werd gevonden, aangezien ze hun eigen gehele vloot—die best indrukwekkend was—waren kwijtgeraakt aan de recente overstromingen.

De eerste boten werden gereedgemaakt voor vertrek.

Mamotas zelf was afgeleid door teksten die in de muur waren gekrast.

Dankzij de nieuwe uitvinding genaamd “school”, beste lezer, kon elke Sumiseri lezen. De Indus kon slechts voorwerpen uitbeelden op hun Bulla; de Sumiser kon hele verhalen vertellen.

Maar waar de Bulla sierlijke symbolen hadden, was het script van de Sumiser meer alsof ze het met spijkers erin hadden geslagen. Alsof kleine, rechte takjes per ongeluk in de klei waren blijven liggen terwijl het opdroogde. Efficiënt, niet mooi. De rechte streepjes bleken ook een geweldige manier om dingen te tellen door te turven.

Hij liep langs de muren aan de buitenkant van de stad en las het hardop voor.

Als een man iemand vermoordt, moet die man zelf worden vermoord.

Het volgende stuk was deels verwoest en dus onleesbaar. Het stuk daarna las: “Als een slaaf een niet-slaaf trouwt, moet diegene diens eerste zoon aan de ander afstaan.

Dit waren regels. Regels voor de wezens in de stad? Geen wonder dat Lagaso zo makkelijk viel—wie ging zich nou aan regels houden die ze niet leuk vonden?

Hij sloeg de hoek om en stond voor een gebouw dat in brand stond. Een stuk van het dak stortte in. Daardoor stroomde een regen van kleitabletten naar buiten. Een … verhaalgebouw? Wat het ook was, de informatie die erin lag was nu in ieder geval verwoest.

Slechts die paar kleitabletten kon hij redden.

Hij voelde weer twee armen die hem meetrokken. “Mamotas! Blijf alsjeblieft een keer in de buurt! Ze zijn al bijna allemaal vertrokken op hun boten.”

Ze raceten naar de haven.

Ze waren te laat.

Samen met tientallen anderen stonden ze in een lege haven en konden de commandant alleen maar uitzwaaien. De twee Gostihandelaars hadden de boot ook gemist.

Eén van hen hield een bijzonder voorwerp vast dat hij tegen zijn oog zette. Mamotas had het nooit eerder gezien, maar het leek hem beter zicht te geven. Toen hij erdoorheen keek, schrok hij meteen en liet het voorwerp vallen.

Het leger van Akradi was niet ver weg meer.

5. Handelaar van Maskers

Prebuha zat in Larsh kamer, op twaalfde verdieping van het mooiste gebouw in het Gebied. Ze werd voorbereid op haar onderhandeling met de aanstormende Sumiseri. Na lang zeuren mocht haar moeder erbij zijn. Nou, ze wist inmiddels wel van wie ze die vaardigheid had om je wil door te drukken.

“We hebben geen idee waarom de Sumiser plots met een grote lading boten hiernaartoe komt,” zei Larsh. “Ik heb geen tijd om langs alle andere Gebieden te gaan en te vragen of zij een beter plan hebben. Misschien doen zij op dit moment wel precies hetzelfde. Dus, god helpe ons allen, we sturen jou per direct om je onderhandeling af te maken.”

“Een wijze keuze,” zei moeder direct. “Ze zal je niet teleurstellen.”

Larsh snoof zijn neus. “En heeft je dochter al ontdekt wie mijn vader heeft vermoord?”

“Hij …” Prebuha slikte en keek weg. “Hij lijkt echt ongelukkig te zijn gevallen, Larsh.”

Hij stormde de kamer uit. “Maak je gereed, luilak! Je had al op dat schip moeten staan!”

Ze pakte de laatste Bulla en rende achter hem aan—maar moeder versperde de opening. Ze legde een laatste Bulla in haar handen, eentje met een boot en een duidelijk kruis. Dáár moest ze over onderhandelen: wat kostte het om de schepen van Sumiser om te laten draaien?

“Die boten mogen niet aanleggen, schat. Vecht als een hyena.”

Prebuha stond stijf van de spanning. “Waarom doe je dit, mam? Ik ben een slechte handelaar, iedereen weet het. Ik vind het ook stom.”

“Omdat je iets moet doen, schat. Iets om je eigen eten te krijgen, want ik zal er niet altijd zijn.”

“Wie heeft die regels bedacht!? Ik wil niet iets doen!” Ze had zin om die Bulla door de kamer te gooien, en tegelijkertijd niet eens de energie om een stap te zetten.

Moeder zuchtte en mompelde: “Het gaat niet eens om jou. Of ons Gebied. Ik hoopte dat jij de eer van onze familie kon redden.”

Dat versteende haar, zoals elke keer als iemand weer over haar vader—“de dief”—begon. En dat gebeurde vaak, want iedereen fluisterde als ze langsliep en ging ervan uit dat zij ook een dief zou worden. Moeder zei altijd dat hij daarom zelf op een dag was weggelopen. Om aan de fluisteringen te ontkomen. Ze zag nu pas wat voor slechte smoes het was.

“Vader is niet weggelopen, of wel?” fluisterde ze.

De stem van Larsh riep opnieuw dat ze moesten opschieten. Moeder bleef de deuropening versperren en legde een grote klauw op de schouder van haar dochter.

“Nee.”

“Hebben ze hem … opgesloten? Voor één keer iets stelen?”

“Het was niet één keer, meid. Je vader weigerde te werken. En de leden van Asha weigerden om hem te dwingen met geweld. Dus hij stal al ons eten bij elkaar … en vluchtte snel naar het volgende Gebied voordat het duidelijk werd. De Gebieden praten nauwelijks met elkaar—maar de legende van de stelende luiaard was overal bekend! We woonden eerst middenin de prachtige hoofdstad Harap, maar vluchtten steeds meer naar de rand.”

Moeder gaf haar een warme knuffel. “Totdat hij te ver ging. Hij stal een zak noten, maar de menigte was al ingelicht. Zodra een winkelier riep dat hij was bestolen, vormden ze samen een muur en vielen hem tegelijkertijd aan.”

Samen liepen ze de trap af en naar buiten. De andere inwoners wezen de weg naar het schip als een erehaag, maar bleven op flinke afstand.

Moeder en dochter huilden samen. “De menigte heeft hem ter plekke doodgeslagen.”

Geen wonder dat Prebuha van jongs af aan al een hekel had aan dit Gebied. Ze had de herinnering weggedrukt, maar het gevoel van oneerlijkheid en vijandigheid bleef. Ze wilde niet werken voor deze wezens.

Maar nu stond ze bij een schip, alle ogen op haar, en moeder had met pijn en moeite deze grote kans afgedwongen.

“Wat heb je moeten geven, mam?” fluisterde ze. “Wat heb je verhandelt om mij deze kans te geven?”

Moeder schudde haar hoofd en gaf haar een laatste zoen. “Dat hoef jij niet te weten. Dat is mijn bescherming voor jou.”

Het schip vertrok. Een samenraapsel van voorraden was overal en nergens neergezet. Ze had weer een paar wolven mee om alles te tillen en de boot te sturen. Larsh rende over het strand om de leider van een ander Gebied te ontmoeten voor een gesprek.

Megitas en de Kleischepper stonden bij de voorraad waarin Welpons wapens werden opgeslagen. Overwogen ze om die in te zetten? Eindelijk een wijze keuze?

Al die wezens werden al snel zwarte puntjes aan de horizon. Totdat haar stad helemaal uit zicht was en zij alleen over de golven gleed.

Haar hoofd duizelde. Haar eigen volk, het Gebied waarin ze haar hele leven was opgegroeid, hadden haar vader vermoord. Haar moeder gaf alles van haarzelf weg om te zorgen dat ze hun familie weer leuk vonden. En nu moest ze een stel Sumiseri, waarmee ze niet kon praten, overtuigen om iedereen te sparen?

Ze had het grappig gevonden als ze nog de energie had om te lachen.

De rij schepen van Sumiser doemde op aan de horizon. Nee, het was geen nette rij. Ze voeren allemaal met andere snelheden en in andere richtingen. Eentje prikte met haar voorkant in het strand en kwam vast te zitten. Waardeloze scheepsvaarders waren het.

Ze voer dichterbij en kon de symbolen op hun zeilen lezen. Ze vergeleek het weer met de handtekening op de blauwe Bulla, en ja, dit waren dezelfde handelaars. Het stelde haar iets meer gerust, maar niet veel.

Pas toen ze al bijna naar elkaar konden schreeuwen, merkte ze dat ze nog geen levend wezen had gezien.

Alle schepen waren leeg en verlaten. Ze gleden alle kanten op omdat er niemand aan het stuur stond.

Pardon? Wat was dit?

De wolven keken naar haar, klauwen op een horizontaal stuur dat ze konden draaien door vooruit te lopen.

“Vaar door.”

Ze prikten door de rij heen. De snelheid van haar schip, en de golven die ervandaan kwamen, duwden de andere boten netjes aan de kant. Zo voeren ze door tot het hart van deze vloot.

Maar waar ze ook keek, hoe hard ze ook riep, er was niemand.

Zaten ze verborgen onder het dek? Was het een valstrik? Ze begreep er niks van.

Maar als niemand de boten bestuurde, ging ze die nooit allemaal omgekeerd krijgen.

Ze mocht niet opnieuw falen! Ze moest iets bedenken. Het werd al donker. De eerste schepen zouden binnenkort gevaarlijk dichtbij komen.

Alle boten vernietigen? Nee, want ze hadden geen wapens op dit schip! Domme Asha!

Ze had inmiddels de achterkant van de vloot bereikt.

“Draai om. Zoek naar een teken van leven.”

“Er is echt niemand, Prebuha.”

“Wat kan het dan zijn?”

Ze krabden achter hun flinke oren. “Dat is voor ons ook een raadsel.”

Daar! Aan de kust, in de verte, stond een groepje wezens. Prebuha ging er meteen op af.

Het was een gekke verzameling van diersoorten, zoals ze gewend was van Sumiser. Vlakbij lag een scheepswrak dat met geweld op de kust leek te zijn gebotst. Was er een ongeluk gebeurd? Had daarom iedereen de schepen verlaten?

Maar waarom kwamen ze in eerste instantie met zoveel schepen?

Prebuha meerde aan en sprong van haar schip. Haar klauwen landden diep in de zachte aarde, terwijl de wolven alvast wat voorraden pakten om te bewijzen wat ze hadden.

Pas toen ze opkeek, zag ze dat deze wezens maskers op hadden.

Een stier liep naar voren. Zijn masker was diepzwart met felrode strepen. De slagtanden van een groot monster maakten het af. Ze durfde er nauwelijks naar te kijken.

Hij zei iets in een taal die ze niet begreep.

Ze gebaarde dat ze het niet verstond en presenteerde de Bulla. Ze zou simpel beginnen. Veilig. Ze vroeg wat eten, wat metaal, en natuurlijk dat de schepen verdwenen.

Door het masker kon ze niet zien wat de stier ervan vond. Begreep hij het niet?

Ze wees eerst naar de boot met het kruis erdoorheen en daarna terug naar alle boten op het water. Al waren die nauwelijks te zien in de nacht.

De stier lachte. Hij zei weer iets hardop. Prebuha maakte opnieuw duidelijk dat het niet—oh, het was niet aan haar gericht.

Achter hem trokken alle wezens—voornamelijk jaguars—plots wapens tevoorschijn. Haar hart stopte. De wolven kwamen beschermend voor haar staan.

Ze richtten de wapens omhoog. Even later vlogen pijlen en kogels door de lucht, om even later een boot op het water te doorboren. De meeste waren zo gammel gebouwd dat ze meteen uit elkaar spatten.

Tot de stier weer iets schreeuwde en alles ophield.

“Ga door! Ga door!”

Hij wees richting de Indus. De eerste stad was net zichtbaar vanaf hier, want ze stonden op een hoge heuvel en in de stad waren vele vuurtjes aangestoken. Hoewel het vanaf hier meer leek op een klein vissersdorpje.

“Me … lu … han?” vroeg hij.

Was dat niet hoe de Sumiseri hen noemden? Ze was niet zeker hoe te reageren, dus ze knikte voorzichtig.

Zijn lichaamshouding werd agressiever. Ze stelde voor dat onder zijn masker zijn gezicht net zo boos werd.

Daarna pakte hij een Bulla uit haar mand. Degene met een zwaard.

Wat was zijn vraag? Welk antwoord betekende dat hij doorging met de boten vernielen?

“Nee, ik heb geen wapens.” Ze tikte op het symbool en schudde haar hoofd. Haar haren stonden recht overeind. Als deze gemaskerde wezens vijandig waren, was ze al dood.

“Geen … wapens?” zei de stier haar langzaam na, terwijl hij een pijl in zijn klauwen hield.

Ze knikte.

Natuurlijk hadden de Indus wel wapens, beste lezer. Speren om vissen mee te vangen. Messen om vlees mee te snijden. Ze noemden het alleen gereedschappen en weigerden het ook voor iets anders te gebruiken. Ze hadden geen grote wapens die veel schade konden aanrichten. De Indus wilden vrede—ze waren niet dom.

De gemaskerde groep lachte nog harder. Ze gingen door met de boten vernielen, nog enthousiaster dan hiervoor, totdat ze allemaal waren gezonken.

Daarna stalen ze een deel van hun voorraden en renden weg.

“Hé! Kom terug! Kom—”

“Kijk,” zei een wolf, “iets zegt me dat dit niet Sumiser was.”

“Hou je mond.”

Prebuha schuifelde terug op hun schip en zocht een manier om dit allemaal uit te leggen aan Larsh.

6. Eigenbewijs

Larsh nam het nieuws niet al te best op.

“Je moest ze tegenhouden, niet vernietigen! Als Sumiser dit ontdekt …”

Hij liet haar niet eens terug in de stad. De wolven verlieten het schip en tilden de laatste manden terug naar de algemene voorraad. Maar zij werd teruggeduwd door de menigte, met haar rug naar het water.

Toen werd gevraagd waar de rest van de voorraad was, beseften ze al snel het antwoord.

“Jij waardeloos afval! Verdwijn!” riep Larsh. Een hartslag later riep iedereen het. De menigte doemde voor haar op als een onbeklimbare muur, hun boze gezichten en ontblootte tanden nog enger dan die maskers. Ze zwaaiden gloeiend hete fakkels in haar richting. Iemand greep haar arm en rukte hem bijna los.

“Ga weg! Raak me niet aan! Ik ga al!”

Ze viel achterover. Op vier poten kroop ze door de natte aarde, zo snel als ze kon. De klauwen lieten haar niet los. Steeds meer delen van haar lichaam werden vastgepakt. Er was niemand om haar te helpen.

Een brandende vuurbal landde op het strand en duwde de menigte uiteen.

Het gaf haar net genoeg ruimte om weg te glippen. Ze strompelde, struikelde, schoof door de modder langs de rivier totdat ze de boze stemmen nauwelijks meer kon horen.

Ze keek voorzichtig achterom. Niemand ging in de achtervolging. Ze was weg—dit stuk afval was weg uit hun prachtige beschaving. Dat was het enige dat telde voor hen. Slechts een paar wezens bestudeerden de brandende kogel en speurden het water af voor een schip die het had afgevuurd.

Ze was alleen, dichtbij de stadsmuren, maar aan de verkeerde kant. Ze rilde—van angst, van kou, van honger. Het besef daalde in dat alles in één klap weg was gevallen.

“Wat vind je ervan?” zei een trotse stem. Welpon. Natúúrlijk kwam die kogel van hem. De echidna rende rondjes om haar heen.

De Kleischepper kwam naar buiten en riep dat hij moest gaan slapen.

Kleischepper! Zijn hutje was buiten de stad! Warmte. Niet alleen.

Ze strompelde achter Welpon aan, maar toen ze het hutje wilde betreden werd ze tegengehouden.

“Larsh heeft bevolen dat niemand je mag toelaten of helpen.”

“Larsh is niet je baas. Je woont hier, buiten alle Gebieden!”

Hij schudde zijn stekels. “Larsh is afgeleid. Iedereen zou moeten luisteren naar die boodschap van zijn vader—de boodschap die jij meenam uit je eerste onderhandeling. Ik wil niks doen dat de inwoners nog meer afleidt. Misschien zijn we al te laat om te vluchten voor die aankomende rampen! Mijn berekeningen—”

Prebuha fronste. “Jij gelooft de boodschap? Jij wil dat we allemaal onze prachtige stad verlaten?”

“Beschaving is een nobel idee, niet een volk of een plek.”

“Erg nobel,” snauwde ze. “Een jonge meisjesluiaard verbannen en ten dode opschrijven.”

Mijn berekeningen kloppen al jarenlang niet meer. Het water wordt wilder. De aarde schever. Scheuren ontstaan op rare plekken. Ja, ik geloof dat er rampen aankomen. Als zelfs een grote leider als Larsham het geloofde … waarom luistert dan niemand?”

“Ze willen hier niet weg,” zei ze, omdat ze diep van binnen voelde hoe waar dat was. “Ze willen zo hard niet weg … dat ze Larsham vermoorden in de hoop zijn boodschap te laten vergeten!”

De Kleischepper fronste. “Je doet nog steeds onderzoek naar de moordenaar? Zelfs nu je bent weggestuurd?”

“Ik moet toch iets kunnen? Als ik dit oplos, dan heb ik iets betekend voor mijn Gebied, en dan … dan laten ze me weer terug.”

“Eén keer iets betekenen is niet genoeg. Een beschaving draait op elke dag iets voor elkaar betekenen, tot je dood.”

“Bijzonder,” gromde ze met klauwen over elkaar. “Eén keer iets stelen wordt blijkbaar wel voor eeuwig onthouden.”

De Kleischepper zuchtte. “Misschien komen die rampen nog lang niet. Misschien komen ze niet in de vorm die we denken. Ik weet alleen dat we al duizenden jaren op exact dezelfde manier leven. Onze steden zijn van tevoren helemaal uitgedacht en nooit meer veranderd! Dat is niet natuurlijk. We lopen achter. Die Sumiseri hebben blijkbaar een script uitgevonden en kunnen alles opschrijven dat ze willen. En wat kunnen wij? Vogels natekenen op klei.”

“Denk je dat zij Larsham hebben vermoord?”

Hij schudde zijn hoofd. Hij haalde een paar kostbare Bulla uit de poten van zijn spelende zoon. “Ik weet alleen dat beschavingen ofwel mee veranderen, ofwel sterven.”

“Kom op. Je weet toch wel iets om mij te helpen?”

De Kleischepper stapte al naar binnen en gooide een lap voor de opening. ““Ik ken iedereen in jouw Gebied als de stekels op mijn rug. Geen van hen heeft iets gedaan. Stop met je onderzoek.”

In haar ooghoek zag ze weer fakkels branden. Larsh leidde een groep die specifiek naar haar op zoek was. Ze waren nog ver weg, maar riepen dat ze weg moest. Weg van het héle Indusgebied. Anders zouden er straffen volgen.

“Ga,” zei de Kleischepper met droevige ogen. “Ik zorg dat je moeder goed wordt verzorgd.”

Prebuha rende de schaduwen in. Ze rende en rende, met tranen in haar ogen, totdat ze zeker wist dat ze Larsh kwijt was. Maar de stad had ze niet los kunnen laten. Haar rug leunde tegen de koele stadsmuur, terwijl ze gelach en gezang hoorde aan de andere kant.

Haar maag rommelde. Ze was nooit zo lang zonder eten of drinken gegaan. Waar moest ze het vandaan halen? Al het eten in de omgeving was bezet door velden van de Indus. Al het water kwam uit hun waterputten.

Ze keek om haar heen. Zou ze de weg naar Sumiser kunnen vinden? Niet in het donker, dat was zeker. Wat lag er aan de andere kant? Ze had gehoord van een voorzichtige beschaving rond de Gangris, maar zou je niet eens kunnen vertellen hoe ze heetten.

Ze keek opzij en zag een plasje bloed.

Opgedroogd. Niet al te groot. Maar het was er duidelijk. Iemand was hier gestorven en—

Was dit niet ongeveer de muur waar Larsham vanaf was gevallen?

Ze keek omhoog. Het was niet de meest brede muur van allemaal, of degene met de minste scheuren, maar ze zag niet hoe een windvlaag je kon laten vallen.

Haar klauwen voelden iets. Brokken steen. Ze volgde het spoor totdat ze een grote homp steen vond die ongeveer een ronde vorm had.

Even verderop bevatte de aarde een kleine krater die ook ongeveer rond was.

Een kogel. Een katapultkogel?

Larsham was niet gevallen of geduwd. Hij was van de muur geschoten.

Ze sprong op en rende terug naar het hutje van de Kleischepper om Welpon te spreken.

Maar Larsh had haar niet opgegeven. Zijn fakkels verschenen plots in haar rug.

“Blijf van me af! Blijf weg! Ik ga al! Ik ga!”

Ze rende richting Sumiser, de enige richting waarvan ze iets af wist. Wezens achtervolgden haar, joegen haar weg, schreeuwden dat ze moest verdwijnen, totdat ze buiten adem op die heuvel stond waar ze de gemaskerde wezens had gesproken.

Ze bekeek kort het scheepswrak. Maar nee, die ging haar nergens brengen.

Voetafdrukken stonden in de aarde. Zware poten. Eén paar was sowieso van die stier. De afdrukken waren goed bewaard gebleven.

Ze wilden haar niet hebben? De Indus stootte haar af en joeg haar weg? Prima. Dan ging ze wel naar de andere kant. Naar de maskers die vast voorbereidingen troffen om haar beschaving aan te vallen, nu ze wisten dat er geen wapens weer.

Met haar laatste krachten volgde ze de voetafdrukken. Beelden van zachte bedden, heerlijk ontbijt en zitten in de schaduw van mooie bomen vulden haar hoofd. Beelden van klimmen over lage muurtjes en spelen in het Grote Badhuis kwamen erdoorheen. Ze moesten allemaal uit haar hoofd, anders kon ze geen stap meer zetten.

Of ze zou sterven van de honger en dorst. Of ze zou wraak nemen op hoe ze haar hadden behandeld.

7. Sterven na Dood

Annatas was de weg kwijt. Ze hadden vastgesteld dat zij het beste richtingsgevoel had van de groep Sumiseri. Met water in de buurt was het makkelijk om plekken te vinden: je volgde de stroming of de rivier. Maar in een zee van droge zandbulten op het land, echter, kon zij de weg naar de Indusbeschaving ook niet ontdekken.

“Ik weet zeker dat we hier al zijn geweest,” zij haar man Perites.

“Nee,” zei een bange geit. “Die voetstappen zijn van de Akradi! Ze zijn dichtbij!”

“Ze zijn al de hele tijd dichtbij!” snauwde Annatas. Het was ongehoord voor een vrouw om zo over een man heen te schreeuwen. Maar alle oude regels werden snel vergeten als je dagenlang rende voor je leven.

“Mamotas, blijf dichtbij, vertrouw niemand, raak niet wéér afgeleid.” Ze voelde naast haar. Mamotas was alweer verdwenen.

Hij hoorde dit hele gesprek, maar hij had geen zin om te reageren. Hij had een nieuw spoor van voetstappen ontdekt. Hij had een fascinatie voor dingen uitzoeken en onthouden, dus hij kende alle pootafdrukken. En deze waren niet van hen of de Akradi.

Het spoor slingerde door de zandbulten. Hun eigen gebied was bijna helemaal vlak, gelegen tussen de Tweelingsrivieren. Ze noemden het Eden: platte vlakte. Maar hier? Hier kon hij elke paar minuten een glijbaan af. Overduidelijk de betere plek.

Misschien vind je het gek dat deze oude beschaving praat over minuten, beste lezer. Maar mensen hebben hun systeem van tijd van de Sumiseri. De reden dat ze zulke rare getallen kozen, zoals 24 uur per dag of 12 maanden, is waarschijnlijk omdat ze alles uitrekenden met veelvouden van 6 en 12.

De voetstappen hielden op bij een kleine grot, uitgehold met geweld in de zijkant van een heuvel. Daarbinnen, op de koude vloer, zag hij een lijk van een meisjesluiaard.

Een lijk dat hem flink liet schrikken toen het ademhaalde.

De botten waren zichtbaar op de luiaard. Onder haar splinterdunne vacht was haar kloppende hart duidelijk zichtbaar. Elke moeizame ademhaling leek te eindigen in gekuch en gerochel.

Toen Mamotas haar klauw pakte, schoten haar ogen open.

Ze zei iets, maar het was onhoorbaar zacht en in een andere taal. Hij glimlachte om niet bedreigend over te komen.

Hij opende zijn mond en gebaarde alsof hij er iets in gooide. Eten. Zijn ouders zouden hem vermoorden—hun eten was al zo goed als op—maar hij kon deze luiaard toch niet zomaar hier laten?

Ze ging gretig op het aanbod in, maar toen ze wilde staan viel ze direct weer om. Mamotas was nauwelijks sterk genoeg om haar te ondersteunen. Dus ze schuifelden en kropen terug naar zijn roepende ouders.

Met elke ademhaling die lang op zich liet wachten, vreesde hij voor haar leven. Hij vreesde al jarenlang voor zijn eigen leven in Sumiser, waar ze blijkbaar niets anders konden dan landjes inpikken. Slaap was zeldzaam voor hem. Toch was dit een nieuw gevoel, en op een of andere manier nog erger.

Ze struikelden de hoek om en vielen in Annatas’ armen. “Mamotas! Als je nog één keer—”

De twee Gostihandelaars schrokken en baanden zich een weg naar de luiaard. Zij was ook plotseling klaarwakker.

“Zij komt van Indus! Zij was degene die onze laatste onderhandeling liet mislukken!”

Annatas bestudeerde de wonden in Prebuha’s vacht en mompelde: “Ziet ernaar uit dat Indus ook niet blij was met die uitkomst.”

De grond trilde. Akradi. Namen ze nou nooit eens rust?

De hele groep kwam in beweging en rende eensgezind weg van de trillingen. Mamotas keek achterom. De eerste soldaten stonden alweer aan de horizon, als kwade geesten met hun angstaanjagende maskers. Mamotas zag het positief: die maskers zorgden juist dat ze meer motivatie en energie vonden om te vluchten!

Het hielp de luiaard niet. Ze moest worden getild door de Gostihandelaars en zijn klagende vader, terwijl ze weer buiten bewustzijn viel.

Na een uur rennen dachten ze veilig te zijn. De laatste stukjes eten en drinken werden uitgedeeld aan hijgende dieren.

De luiaard werd ruw in het zand gezet. Ze kreeg een paar nootjes, maar had niet eens de kracht om haar kaken van elkaar te halen. Hoe lang had ze niks meer gegeten? Mamotas hielp haar om toch te kauwen en door te slikken.

“Ik ben Prebuha,” zei ze, smekend. “Ik doe alles dat jullie vragen. Ik werk voor jullie. Maar laat me bij de groep, alsjeblieft.”

De rest moest haar boodschap ontcijferen uit haar gebaren. Een handelaar reageerde door een Bulla te pakken met daarin een huis en een toren.

“Waar ligt jouw beschaving? Zullen ze ons binnenlaten en beschermen?”

“Ja! Ik kan de weg wijzen. Ik leid jullie naar Indus en ken geheime ingangen!” Ze zocht een Bulla met een zwaard en deed alsof het zwaard de huizen aanviel, totdat ze verdwenen.

Dat begrepen ze niet helemaal.

Prebuha keerde om, kuchend en trillend, om naar het water in de verte te wijzen. Daarna tekende ze met haar klauw meerdere schepen in het zand met de handtekening van de handelaars erop. Vervolgens keek ze hen vragend aan.

“Onze vloot? Je bent onze vloot tegengekomen?” Ze voegden iets toe aan haar tekening: een flinke vloedgolf onder de boten. “Al onze schepen waren weggedreven door een wilde overstroming van de Tigres. We hebben ze niet gestuurd. Daarom … daarom stond er ook niemand op.”

Prebuha zakte in elkaar toen ze het begreep. Met haar laatste krachten tekende ze haarzelf, of iets dat erop moest lijken. Ze veegde alle schepen agressief weg en tekende een pijl bij haarzelf.

“Jullie hebben een vloot vijandelijke schepen vernietigd? En daardoor moest jij weg?” vroeg Mamotas verbaasd.

De luiaard negeerde het en keek vragend naar de handelaars. Ze tekende een vierkant blok met daaronder drie golfjes, de middelste iets groter: de handtekening van haar leider.

“Ah. Je vraagt waar die boodschap vandaan komt.”

De voorste handelaar pakte een voorwerp uit zijn buidel. Als Prebuha erdoorheen keek, zag ze dingen in de verte alsof ze dichterbij waren. Hij had nog meer van dat soort voorwerpen. Eentje was een stuk steen met water erin dat je kon gebruiken om te controleren of iets precies recht stond. Een ander was een kleine weegschaal met bijbehorende gewichtjes van klei.

“De persoon die ons deze dingen gaf, zei ook—indringend—dat we de boodschap moesten afgeven bij de volgende handel.”

Prebuha sloeg op de grond. Ze tekende gehaast bliksemschichten en overstromingen overal in het zand. Niemand begreep het, want niemand had de inhoud van die boodschap kunnen lezen. Zij leek nu te weten van wie het kwam en dat het waarschijnlijk waar was.

“Nu wordt het tijd dat jij je waarde bewijst,” zei Annatas ongeduldig. Ze tilde Prebuha op en draaide haar om, in de richting die ze net zelf aanwees als Indus. “Leidt ons naar veiligheid.”

Ze knikte en kroop vooruit, alsof ze gehypnotiseerd was en alleen nog hun commando’s kon opvolgen.

Haar ogen vielen alweer dicht. Mamotas ondersteunde haar en hield haar klauw omhoog als ze ergens naartoe wees.

“Mamotas, ga bij haar vandaan,” zei moeder streng. “Misschien heeft ze wel een wapen!”

“Kom op, mam. Wat als ik daar in die grot had gelegen? Wat als ik ineens uitgehongerd bij de Indus terecht was gekomen? Dan had je toch ook gewild dat ze me hielpen?”

“Zeg dat maar tegen de Akradi als ze ons pakken en de keel doorsnijden!”

Ze liepen lange tijd in stilte verder op basis van Prebuha’s instructies. Mamotas sprak pas toen ze op veilige afstand waren van zijn ouders.

“Let niet op mijn ouders. Ze zien overal vijanden. Ze hebben vast niet eens gezien dat we net langs een zeldzame boomsoort zijn gekomen! Oh, ik kan niet wachten om Indus te zien. Ze zeggen dat het prachtig is. Toch?”

Hij keek haar aan. Ze leek iets ervan te begrijpen, want ze kreeg een droevige blik en keek verlangend naar de horizon.

Toen Prebuha definitief in elkaar zakte van vermoeidheid, besloten ze toch te stoppen voor de avond.

De rest van de groep zat samen rond een klein vuur, een uitvinding van de Gosti die ze inmiddels konden controleren.

“Wat als ze ons niet binnenlaten?” fluisterde Annatas.

“Dan nemen we ze in,” zei een olifant. “Lagaso viel ook met gemak toen we allemaal ervoor wilden vechten.”

“Ze zijn duizenden jaren door niemand ingenomen. De Indus moeten machtige wapens hebben!”

“Of niet,” zei een Gostihandelaar. “We kunnen alles krijgen dat we willen door te handelen. Door een paar dingen weg te geven die we zelf niet nodig hebben. Waarom zouden we wél aanvallen? Volgens mij houdt de handel van de Indus zo’n beetje alle beschavingen overeind!”

“Nou, ja,” zei Mamotas, “we konden onderhandelen …”

“Het maakt niet uit,” zei Annatas. “We vallen niet aan. Wij hebben familie daar, die oude Megitas en zijn kinderen. De geiten volgens mij ook.”

“Mijn zus is getrouwd met iemand uit hun andere grote stad,” zei een kleine kat. “Ze hebben echt veertig kittens gekregen. Elke aanval op de Indus zal een aanval tegen mijn eigen familie zijn.”

Maar wat als ze ons niet binnenlaten?” herhaalde Annatas.

Het viel stil. Prebuha kuchte en draaide op haar andere zij. Haar dromen waren in ieder geval goed genoeg om voor het eerst een glimlach op haar gezicht te toveren.

Een schreeuw. Nog meer geschreeuw. Het kwam van het water. Schepen, heel veel schepen.

Iedereen sprong meteen op en pakte hun wapen. Toen zagen ze de symbolen op de zeilen: het andere deel van hun groep, geleid door hun stierencommandant, weigerde verder te varen en was aan land gegaan.

8. Valse Gids

Prebuha dacht het te begrijpen. De commandant was de wrakstukken van de vernielde vloot tegengekomen en durfde niet meer verder te varen. Ze waren nu druk in gesprek over of ze Indus moesten betreden als vluchtelingen of als leger.

Zelf had ze maar één doel: overeind blijven, stapje voor stapje, maak jezelf nuttig voor deze groep. Nu ze eeuwig wegrenden voor de angstaanjagende Akradi, had ze elke wens voor oorlog of geweld verloren. Het idee dat het makkelijker was om andere steden in te nemen voor je eten, in plaats van ervoor te werken, leek kinderachtig nu.

Mamotas vergezelde haar, zoals altijd. Hij smokkelde eten voor haar, maar als er geen eten was hield dat ook al op. De graanvelden van Indus waren niet ver meer. Dan kon ze wel—

Nee, ze was géén dief. Geen rinkelende botten of rammelende maag ging dat veranderen.

Het gedreun en geschreeuw van de Akradi bleef hen achtervolgen, steeds een stukje dichterbij. Alles bij elkaar waren ze met een paar duizend wezens. Dat was toch niet zo belangrijk? Waarom bleven ze volgen?

Ze probeerde het uit te beelden aan Mamotas, door hun maskers en gestamp na te doen.

Hij lachte en deed mee. Hij trok enge gezichten en maakte zich groot. “Ja, de Akradi zijn echte monsters. Maar goed dat je niet in hun poten bent gevallen!”

“Maar waarom?” Ze hadden inmiddels een gebaar vastgesteld dat een vraag zoals waarom of hoe betekende.

“Hun stadsgod is Ardex. Die jaguars geloven dat ze altijd moeten oorlog voeren, anders gaan ze ten onder. Ze zullen niet stoppen, zelfs al is hun buit slechts één konijntje.”

Jaguars. Natuurlijk. Ze realiseerde nu wat Megitas bedoelde in hun gesprek lang geleden. De Akradi vochten met iedereen, ja. Maar ze wilde specifiek wraak jegens de Asha voor iets lang geleden, een of ander onrecht waarover ze nog steeds boos waren. Misschien waren al die vernietigde steden van Sumiseri slechts voorbereiding voor hoe ze Indus zouden vernietigen.

Hij deed nog wat imitaties, zoals een Akradi die een speer werpt en eentje die boos een steen platstampt. Prebuha lette niet meer op.

Ze leidde niet alleen deze wezens naar Indus—wat al erg genoeg was nu ze die commandant had gezien. Ze leidde ook de Akradi hierheen.

Haar stappen werden steeds kleiner, steeds trager. Mamotas riep naar achteren dat ze weer moesten pauzeren. Daar wilde de stier niks van weten.

Hij ging op kop lopen. Iedereen moest achter hem aan marcheren, in de richting die Prebuha als laatste had aangewezen.

Ze zag het met lede ogen aan. Wat moest ze doen? Nog een paar dagen lopen en ze zouden de stad met hun eigen ogen zien. Dan zouden ze aanvallen en winnen, want de Indus weigerde wapens op de muren te zetten, en dan zou de Akradi iedereen uit zogenaamde wraak afslachten.

Wat kon ze doen?

Iedereen marcheerde langs haar. Ze bleef achter in zandwolken, samen met een verbaasde Mamotas.

Och, wat sprong ze makkelijk van groep naar groep. De Indus wilde haar niet? Dan ging ze zoeken naar de Akradi. Die kon ze niet vinden? Dan ging ze maar de Sumiseri helpen met haar eigen beschaving ten onder brengen.

Zo werkte het natuurlijk niet. Als ze ooit ergens bij wilde horen—als ze ooit ergens veilig en verzorgd wilde zijn—moest ze loyaal zijn aan de groep. Als het moeilijk werd, moest ze harder werken voor de groep, niet weglopen. Als een dief iets van een ander stal, moest ze de dief ook tegenhouden. Alleen dan zouden die andere wezens datzelfde voor haar doen.

En als ze luisterde naar haar hart, was er maar één groep waar ze bij hoorde: de Indus.

Ze zwaaide haar armen en schreeuwde. “Nee! Ik heb me vergist! We lopen verkeerd!”

Op vier poten rende ze vooruit. “De Indus hebben de sterkste wapens ooit! Ze zullen ons vernietigen als we ook maar in de buurt komen, zoals ze jullie vloot vernietigden!”

Ze probeerde zwaarden en bogen uit te beelden, waarmee ze Mamotas zogenaamd dood sloeg. Ze krijste zo hard ze kon en wees in een compleet andere richting. De Indusbeschaving was zó groot; de enige manier om hem te ontwijken was om compleet van het continent Garda af te lopen.

“Onzin! Ze zijn een vredig volk. En ze leven langs de rivier, dat weten we zeker,” zei de stier.

De rest keek haar aan met samengeknepen ogen.

“Ik meen het!” ze bleef de andere kant op wijzen. “Ik … wij … wij kunnen in gedachten met elkaar communiceren! En ze lieten me net weten dat jullie niet welkom zijn!”

Nou, ze probeerde dát uit te beelden—zonder succes.

De groep botste tegen elkaar aan omdat de helft wilde doorlopen en de andere helft haar wilde uithoren.

Mamotas keek sip. Hij begreep niet precies wat ze zei, maar wel waar ze heen wilde. In zijn ogen zag ze de prachtige muren van de Indus en de knappe uitvindingen die Mamotas eindeloos interessant had gevonden.

“Prebuha heeft me alles uitgelegd,” zei hij zacht. “Ze zegt dat ze niet had verwacht dat jullie echt zouden volgen. Ze was te verzwakt en niet goed bij haar hoofd—maar nu is ze weer helder. De Indus is levensgevaarlijk. Iedereen is dood voordat we dichtbij de muren komen. We lopen weg.”

De stier gromde en groef ter plekke een gat. “Wij kunnen iedereen overwinnen.”

“Ook een beschaving die vele malen ouder is dan ons en nooit overwonnen?”

Steeds meer wezens draaiden om en liepen in de nieuwe richting, weg van Indus, maar ook nog weg van Akradi. De stier bleef grommen, maar een commandant zonder leger was niks waard, dus hij sjokte erachteraan.

Prebuha glimlachte naar hem en kneep zacht in zijn poot als bedankje. Misschien waren niet alle Sumiseri verschrikkelijk.

Ze hingen achteraan de groep. Prebuha deed alsof haar lichaam nog té zwak was en liep met minuscule pasjes.

Totdat de groep verdween achter de volgende heuvel en zij twee achterbleven.

Ze keken elkaar aan. Ze glimlachten en renden samen in de juiste richting.

“Oh, oh, is het echt zo mooi als ik denk?” riep Mamotas tijdens het rennen.

Prebuha knikte enthousiast, vooral omdat hij enthousiast was. Ze hoopte dat iemand had opgelet en had gezien hoe ze de vijand had afgewend. Of misschien kon Mamotas dat bewijs leveren.

Ze renden dagenlang door. Alsof uitputting niet bestond. Alsof eten niet meer nodig was. Totdat ze tegen de avond door de graanvelden stuiterden en uiteindelijk bijna voor een buitenmuur stonden. De ogen van Mamotas stonden al permanent omhoog, naar de bouwwerken, vlaggen, en lichtjes in de stad. Ze sprankelden als sterren in zijn pupillen.

“Die gebouwen! Die van ons lijken wel grotten. Die van ons drijven weg bij elke overstroming, maar dit …”

“Nou, nou, er is wel het probleempje van … tja … dat ze mij hebben verstoten.” Prebuha had ook al een gebaar voor gevaar of probleem of kijk uit! vastgesteld met de Sumiseri.

“Dat,” zei een diepe grommende stem achter haar, “is niet het enige probleem. Vuile, vuile verraders.”

De commandant stond hijgend voor hen. De stier was uitgedost in volledig harnas, met tientallen wapens en een helm die zijn hoorns nog groter maakte.

“Dacht je echt dat ik het niet door had?”

Prebuha keek naar Mamotas. Die vertaalde in woord en vooral gebaar. “Hij is erg onder de indruk van hoe snel we kunnen rennen.”

“Duizenden Sumiseri naar hun dood sturen en zelf lekker teruglopen?”

“Hij complimenteert je vacht. Het herstelt mooi van je wonden,” zei Mamotas.

“Wij zullen de Indus innemen en platbranden!”

De stier gromde en sprong plotseling vooruit. Prebuha hoorde geschreeuw van boven. Een aantal katten liep over de stadsmuren.

“Is hij alleen?” vroeg Prebuha terwijl ze achteruit sprong en op de muur begon te klimmen.

“Eh, ja, ja. Wat … wat?”

De stier greep haar achterpoot. Mamotas, als Gosti, kon beter klimmen dan zij en was al boven haar. Hij liet zich vallen op de stier om hem los te rukken, maar daarmee rukte hij hen alle drie los.

Ze ploften op de grond en spatten als druppels uit elkaar.

“Hij is de commandant van Sumiser,” riep Prebuha terwijl ze overeind krabbelde. “Als hij wegkomt, gaan we eraan.”

De stier besefte het nu ook. Hij hoefde dit gevecht niet te winnen. Hij moest teruglopen en zijn leger halen om de hele oorlog direct te winnen.

De katten sprongen van de muur, landden precies op hun pootjes, en versperden zijn weg. Maar één zwaai met de hoorns en ze lagen allemaal verspreid in de modder.

Prebuha herinnerde losse bakstenen in deze muur. Ze greep blind achter haar, rukte er één los, en stormde op de vluchtende stier af.

Misschien was het egoïsme. Misschien was het een oprechte, diepe haat jegens Prebuha en wat ze had gedaan. Misschien waren de Sumiseri gewoon dom.

Maar hij stopte en draaide om, klaar om zijn hoorn door haar kwetsbare buik te prikken.

Ze sloeg de baksteen in zijn gezicht.

Zijn ogen vielen dicht; zijn lichaam plofte voor haar neer.

“Oh. Oh nee. Oh—”

Haar zicht werd wazig. Haar poten vielen gevoelloos naar de grond. De baksteen landde op haar eigen tenen. Wat had ze gedaan? Ze was nog erger dan een dief—ze was een moordenaar.

Ze strompelde weg, weg van hier, weg van dit alles. Maar Mamotas en de katten stuurden haar de andere kant op, terug naar de poorten van de Indus.

Even later werd ze binnengelaten en toegejuicht.

9. De Zondvloed

Prebuha hing verdwaasd tegen haar moeder aan. Ze was een moordenaar. Ze had de Sumiseri bedrogen en teruggestuurd in de handen van de wrede Akradi. Hoe konden ze haar toejuichen? Waarom mocht ze nu weer terug? Waarom was dit goed? Tegelijkertijd stroomden de liefde en knuffels van haar groep door haar aderen als de heerlijkste honing. Ze was thuis, ze was veilig, het was goed.

Larsh liep naar haar toe. “Vele wezens hebben gezien wat je deed, Prebuha. Je hebt het leger van Sumiser de verkeerde kant op gestuurd en daarna hun commandant gedood. Megitas is nog wat geïrriteerd over dat laatste, maar wij laten zien je als heldin!”

“Ik ben geen heldin,” mompelde ze. Alleen al het idee van geweld maakte haar nu misselijk.

Larsh fronste. Ze liep langs hem. “Ik weet van wie de boodschap komt. En daarom weet ik dat we er allang naar hadden moeten luisteren.”

Ze leidde de groep naar buiten, naar de velden die inmiddels weer helemaal waren opgedroogd. Naar het eenzame hutje waarin een wetenschapper—voordat ze die zo noemden—altijd zijn werk deed.

De Kleischepper stapte net zelf naar buiten. Een mand vol eten en gereedschappen prikte op de stekels van zijn rug. Zijn zoon Welpon stapte langszij, hoewel hij vooral zijn eigen uitgevonden wapens mee wilde nemen.

Jij?” zei Larsh.

“Hij heeft die handelaren van Sumiser betaald met uitvindingen van hemzelf, zodat ze die boodschap zouden afleveren bij de volgende handel,” zei Prebuha. Ze wees naar Mamotas, die het verhaal kon bevestigen zodra ze elkaars taal iets beter begrepen.

Zijn stekels vielen slap. “Dat is waar. Mijn berekeningen …”

“Niemand geeft om je berekeningen!” schreeuwde Larsh. “Waarom heb je mijn vaders handtekening vervalst?! Waarom—”

“Dat is het probleem!” schreeuwde de Kleischepper terug. “Niemand geeft om mijn berekeningen. Terwijl ik al jarenlang, met steeds meer zekerheid, zie dat er een grote natuurramp aankomt. Ik dacht … ik dacht als ik de naam van de leider eronder zet … maar nee …”

Prebuha sloeg haar klauw voor de mond. “Maar hij wist er natuurlijk niks vanaf! Dus voordat hij het kon tegenspreken, moest je Larsham … vermoorden.”

Larsh stormde op hem af. Megitas hield hem tegen met zijn wandelstok.

“Niet waar! Niet waar!” riep de Kleischepper terwijl hij paniekerig achteruit stapte. “Ik had het met hem afgesproken. Hij wist ervan. Daarom stonden we samen bovenop de muur die avond.”

Hij duwde zijn zoon achter zich en liep weg. “Wij vluchten, want deze stad heeft niet lang meer.”

De Kleischepper was iedereens vriend. Zijn werk hier hield bijna de hele stad staande. Als hij de rug keerde en wegging … moest iedereen dan niet volgen?

Larsh versperde zijn weg. “Dus jij was erbij toen vader … viel?”

“Ja. Nee. Misschien.” Zijn stekels bogen nog verder door. De mand schoof van zijn rug. “Ik vraag dat jullie herinneren hoeveel ik en mijn zoon voor de Indus hebben gedaan. Ik vraag vergiffenis.”

Larsh’ gezicht kleurde rood, zijn scherpe hyenatanden ontbloot. “Wat is er gebeurd?”

Prebuha had het al door; ze had al zo’n vermoeden sinds ze die kanonskogel vond buiten de muur. Ze kwam ook beschermend voor Welpon staan. Ze moesten samen vluchten voor die rampen. Ze moesten samen sterk staan. Nog meer ruzie zou niks opleveren.

“Het was een ongeluk, of niet?” zei ze zacht. “Welpons nieuwe wapen ging per ongeluk af. En toen …”

De Kleischepper pakte zijn zoon stevig vast. “Alsjeblieft … hij kon er niks aan doen …”

Welpon trilde van top tot teen. Larsh gromde en opende zijn bek, terwijl de Kleischepper genade smeekte.

Larsh draaide rondjes op zijn plek, pratend tegen zichzelf. De Kleischepper was een goed man. Zijn vader was dood. Het was een ongeluk. Zijn vader was dood.

Prebuha bracht hem tot stilstand met een klauw op zijn voorhoofd.

“Ik weet wat het is om je vader te verliezen,” fluisterde ze. “Ik weet wat het is om samen te moeten leven met zij die eraan schuldig zijn. Ik weet nu ook hoe het is om alleen te staan of in een andere beschaving te leven. Dat wil je niet, Larsh. Dat wil je niet.”

Een traan rolde van zijn wangen. Hij stampte zijn poten in de aarde, keer op keer, totdat hij de boosheid kwijt was. Hoewel Prebuha ook wist dat het gevoel nooit écht weg zou zijn.

Een diepe zucht. “Hoe zeker ben je hierover, Kleischepper? Die rampen?”

De grond trilde al. Kleine losse brokken tuimelden van het zwakste deel in de buitenmuur.

“Heel zeker.”

“Informeer alle Gebieden!” schreeuwde Larsh. “Verzamel je dierbaren en je spullen. We vertrekken nu!”

Het trillen verergerde. Nog meer stukken van gebouwen stortten in—maar dat was niet het grootste probleem.

De lichte aardbevingen waren al genoeg om de rivier te laten overstromen. Ver voordat het eigenlijk zou moeten gebeuren. Veel heftiger dan die duizenden jaren daarvoor.

Een laag water streek uit over de graanvelden en kletste tegen hun enkels. Bij de volgende beving werd het laagje alweer flink hoger, alsof elke trilling de Indus leeg wilde spugen.

De groep rende uit elkaar. Ze schreeuwden waarschuwingen en instructies in alle richtingen.

Prebuha bleef achter met Mamotas, moeder, en de Kleischepper.

“Ik zei het toch,” zei moeder met een glimlach, ook al stortte de wereld om hen heen in. “Je hebt onze eer gered. Jouw daden zullen misschien onze stad niet redden, maar wel de Indus beschaving!”

“Ik ben geen heldin,” mompelde Prebuha opnieuw. “Alles wat ik heb gedaan is gewelddadig en zelfzuchtig.”

De Kleischepper keek haar indringend aan. “Nee. Wat je deed is juist heel sociaal. Jij zou alles doen om jouw groep te beschermen, om je sociale groep te helpen. Oorlog en geweld zijn hetzelfde. Het is alleen de meest agressieve uiting van opstaan voor jezelf en je soortgenoten.”

De Kleischepper knipoogde. “Megitas kan leuk praten over vrede en de ziel van Asha. Maar je denkt toch niet dat we zo dom zijn om geen wapens om onze steden te zetten?”

Hij werd opgetild en meegenomen door golven, richting de Citadel. Prebuha en de rest werden ook weggedragen door het steeds hogere water, naar de buitenmuren die deels instortten. Ze peddelde en zette zich af tegen brokstukken om te sturen.

Waarnaartoe? Het huisje waar ze al Welpons uitvindingen weggooiden.

Die was leeg. Er was niet eens bewijs dat er ooit iets in had gezeten. Ze wilde blijven kijken, glimlachend bij het idee dat Welpons rare wapens een rol speelden in hoe ze altijd ietsje veiliger bleven, maar moeder trok haar verder.

Ze schreeuwen naar alle andere Gebieden. De Kraaienzwervers aan hun linkerkant, de Boogbanieren aan de ander. Het water bleef nu nog onder het verhoogde stadsniveau, maar dat zou niet lang zo blijven.

De muren tussen hun Gebieden toonden al diepe scheuren en zouden dadelijk neerstorten.

Zelfs dat was niet genoeg om sommige wezens te overtuigen.

Ze hadden moeten luisteren! Ze hadden vele manen geleden moeten vluchten, toen het nog kon!

De trillingen werden nog heftiger. Prebuha vond het verdacht veel lijken op—op—het gestamp van het leger van Akradi.

“Blijf helpen,” riep ze, “ik moet iets anders doen.”

Met tegenzin gingen Mamotas en haar moeder verder zonder haar. Zelf stormde ze omhoog door gebruik te maken van klimop langs de muren die overeind stonden. Hoger en hoger, totdat ze in de verte kon kijken.

Het leger van Akradi kwam er inderdaad aan. Ook daar hadden de aardbevingen scheuren gemaakt en delen laten overstromen, maar dat hield hen niet tegen.

Ze draaide om. De Sumiseri hadden vast snel gemerkt dat hun commandant weg was, want ze marcheerden inmiddels recht op de stad af vanaf een andere kant. Met boze liederen en wapens omhoog gestoken.

Als ze niet beter wist, zou ze denken dat ze omsingeld was door twee legers van dezelfde groep.

Haar muur brokkelde ook af.

Ze tuimelde achterover. Haar armen wapperden totdat ze een klimop wist te grijpen. Bijna raakte haar neus de betegelde vloer, maar de klimop hield op en slingerde haar weer omhoog.

Op intuïtie liet ze op het hoogste punt los en maakte een zweefduik naar het dak van Larsh’ huis. Ze rolde door natte klei en kreeg een lading kiezelstenen op haar tong—maar ze leefde nog.

Onder haar zakte de prachtige stad langzaam weg. De scheuren van de aardbevingen—ook al waren ze niet diep—maakten honderden nieuwe riviertjes die het water met gemak in de huizen en de straten kreeg.

Gehele Gebieden probeerden te vluchten. Ze tilden hun kinderen of een bundel met eten en kleding, en stapten door de nieuwe gaten in de buitenmuren. Rechts van haar verlieten die witte en zwarte panda de stad ook. Ze leken verdacht kalm.

“Alle vloeken en klokken,” zei de witte panda. “Ons plan was zo goed deze keer. Ze hadden nog niet eens de hele stad gevuld!”

De zwarte panda schokschouderde. “Mwah. Hopelijk meer geluk bij jouw volgende poging tot een perfecte beschaving.”

Ze hielpen enkele families met ontsnappen, tot ze plotseling verdwenen. Prebuha hoopte sterk dat ze niet waren verdronken.

Maar Mamotas had haar geleerd positief te blijven. Hun enige voordeel was dat de stormen de Akradi nu ook zwaar vertraagden, hopelijk lang genoeg.

Een pijl zoemde langs haar oor en landde trillend onder het raam.

“Stop! Stop!” Haar gekrijs waaide weg in de stormachtige winden.

De Sumiseri hadden haar gezien en waren niet blij. Ze sprong naar hen toe.

Ze maakte het gebaar voor vrede en onderhandeling, zo groot als ze kon. Ze bleven boos kijken en hun wapens richten.

Eenmaal terug op de grond, hadden de Gostihandelaars zich naar voren gedrongen en maakten hetzelfde gebaar terug.

Klotsend water en krakende gebouwen klonken in haar rug. Ze moest deels zwemmen om vooruit te komen. Elke aardbeving voelde alsof haar boten zouden breken. Het gekrijs van haar eigen bevolking was vreselijk om te horen, maar meer kon ze niet doen.

Ze begon aan de belangrijkste onderhandeling van haar leven.

10. Epiloog

Harry greep paniekerig de telefoon, een baksteen in zijn andere hand. Hij trok zijn uniform recht, ook al kon zijn baas hem nu natuurlijk niet zien.

“Sir Colford, we hebben iets gevonden. Tijdens de uitgravingen voor het treinspoor in Schola stuitten we steeds op stenen.”

“Stenen? Je belt mij voor stenen in de grond?”

“Nee nee, sir, niet zomaar stenen. Kleistenen die allemaal exact dezelfde afmetingen hebben: vier lang, twee hoog, één breed. Ik ben geen archeoloog, sir, maar moeten we niet onderzoeken wat hier onder de grond ligt? Dit kan een beschaving zijn die—”

“Ik hoor vooral dat ik geen nieuwe lading stenen hoef te sturen. Gebruik ze als ballast voor het spoor. Dankjewel voor het goede nieuws!”

De telefoon werd opgehangen.

De soldaten van de Casbrita haalden hun schouders op en volgden orders. De duizenden stenen die ze uitgroeven werden gebruikt om hun treinspoor te ondersteunen.

Totdat op een dag Jasmine op het terrein stond, een vooraanstaand archeologe. Ze had grote ontdekkingen gedaan over waar gif vandaan kwam en een bijzonder boek gevonden dat de wereld “magisch” noemde.

Ze was de enige met de macht om het hele gebied af te zetten en alle plannen te veranderen. De chagrijnige soldaten moesten de laatste maanden van hun werk ongedaan maken en het treinspoor ergens anders aanleggen.

Daarna kwam haar team van specialisten om als de wiedeweerga alles uit te graven en te onderzoeken.

Niemand wist dat hier een beschaving was geweest. Dat was niet gek, want het lag zeer diep onder de oppervlakte. De eerste testen van Jasmine gaven aan dat dit bijna tienduizend jaar geleden moest zijn gebouwd. Zelfs die piramidebouwers van Floria hadden dit super oud gevonden als ze het zagen.

De beschaving leek gevormd rondom de Indusrivier en een net zo vruchtbare rivier daar vlakbij, de Zwaarwater. Hoe meer ze uitgroeven, hoe meer delen van het treinspoor moesten omgelegd, tot ergernis van Casbrita. Want hun gebied was gigantisch.

“Dit … dit moet de allereerste beschaving zijn geweest,” zei Jasmine verwonderd. “En meteen de slimste, sterkste, grootste, enzovoort.”

Thomas keek bedenkelijk. “Wat me vooral opvalt, is dat we geen wapens vinden. Alleen wat speerpunten of scherpe stenen. En ook geen enkel bericht over een koning, of een leider, of wat dan ook.”

“Zou het kunnen?” zei Jasmine met een glimlach. “Een beschaving die écht vredig was en écht gelijk, voor duizenden jaren?”

Thomas schudde zijn hoofd. “Zelfs als dat zo was, dan was het ook meteen hun ondergang. Een ander leger kon zo binnenwandelen.”

Ze keken samen naar de kaart die ze hadden getekend, vol pijlen en symbolen voor gebeurtenissen en beweging van groepen.

“Tja,” zei Jasmine. “Als je nooit een aanvaller tegenkomt, ben je ook niet op je hoede. Je raakt te veel op je gemak, denkt dat alles altijd veilig zal zijn. Geen bescherming zonder gevaar.

“De enige serieuze wapens of vernieling die we vinden,” zei Thomas, “heeft de handtekening van de Akradi. Alles wijst erop dat ze de stad binnenstormden, hopend op rijkdommen om te plunderen. Ze vonden slechts lege huizen en onbruikbare grond naast een overstroomde rivier.”

Jasmine bekeek nogmaals de reeks symbolen die op zoveel kleitabletten was geschreven. Ze noemden het Indus Script. Ze hadden geen idee wat het betekende en zeker geen woordenboek om te helpen ontcijferen.

Ze sloeg haar vuist op tafel. “Zoveel dat we niet weten! Zoveel bewijs al vernield door die stomme soldaten.”

Het was kurkdroog en verschrikkelijk heet in de woestijn. Maar daar waren de archeologen inmiddels wel aan gewend. Klimaatverandering had alle vruchtbare en natte plekken van duizenden jaren geleden inmiddels woestijnen gemaakt. De Indus bestond nog, maar was niet zo voorspelbaar als eerst. Die andere rivier, de Zwaarwater, was allang weg en inmiddels meer een legende.

In de jaren die volgden kregen ze een steeds beter beeld van deze tijd. De meeste wezens waren vertrokken naar de Gangris, de nieuwe beste rivier van Garda waar een andere beschaving al opstond. Sommige waren teruggegaan naar jagers en verzamelaars, of kleine dorpjes van zo’n twintig tot dertig wezens.

Wat Jasmine vooral bezighield was de mengeling van twee verschillende groepen. Het ene DNA was terug te leiden tot Sumiser, het andere tot de Indus. Maar na de ondergang gingen ze samen door het leven, aten hetzelfde voedsel, kregen samen kinderen, alsof dat altijd zo was geweest.

Ze glunderde weer. De geschiedenis bleef haar verwonderen. “Dieren zijn altijd zo nieuwsgierig en sociaal geweest, niet? Zeker de mens. Echte ontdekkingsreizigers. Daarom hebben we vast in een vroeg stadium alle delen van de wereld ontdekt.”

Thomas durfde niet te opperen dat zijn bewijs aantoonde dat van leuke ontdekkingsreizen geen sprake was. De meeste wezens waren oceanen en gebergtes overgestoken puur om te vluchten voor monsters zoals de Akradi. Met het verdwijnen van de Indus leek elke hoop op een vredige, oorlogsvrije beschaving weg uit de wereld.

Toen hij stil bleef, liep Jasmine naar de tent van Biribas. De beste taalkundige die ze hadden. Hij was al jaren bezig met dat magische boek ontcijferen en kwam steeds dichterbij.

Het Indus Script bleef een raadsel. Maar het spijkerschrift van de Sumiser hadden ze gekraakt. In de ruïnes van Harap hadden ze een groep kleitabletten gevonden met daarop verhalen in die taal, wat suggereerde dat ze elkaar begrepen.

“Ben je al verder?” vroeg ze.

“Hmm. Ja. Hmm.” Biribas verschoof zijn brilletje. “Er komt een verhaal uit, getekend door ene Mamotas, maar ik weet nou niet of dit …”

“Vertel.”

Prebuha was een heldin, een luiaard met drie koppen en zeven armen, die met haar blik vijanden kon doden. Ze reed op eenhoorns en was het slimste dier dat toen leefde. Ze kon toveren en vliegen—en was beste vrienden met de goden. Dankzij haar is veel bloedvergieten voorkomen en hebben vele beschavingen kunnen vluchten voor het eerste rijk ooit: de Akradi. Haar leven is een voorbeeld voor iedereen.

Hij pakte een tweede kleibrok. “Als dat te moeilijk is, is het leven van Mamotas ook een prima leidraad.

Jasmine schokschouderde. “We hebben ook eenhoorns gevonden op hun zegels. Dus wie zegt dat luiaards toen niet drie koppen en zeven armen hadden?”

Biribas lachte. “Ik weet niet of het waar is. Ik weet wel dat ik het allemaal wil lezen.”

 

En zo ging het leven door …