1. Boomtoren Vol Vreemdelingen
Het prachtige Luiland telde Vijftig Boomtorens en in elk daarvan gebeurde niks. Daardoor kon Sotho nergens heen. Echt hélemaal nergens. Hij had net zo goed een standbeeld kunnen zijn.
De luiaard lag doodstil op een stapel bladeren. En ook al had hij maandenlang nauwelijks geslapen, hij was rusteloos en wilde nu toch echt omhoog.
De stem van zijn beste vriend weerklonk vlakbij. Sotho kwam eindelijk in beweging—om snel te schuilen achter een dikke boomstam. Hij had zijn beste vriend al een jaar niet gezien of gesproken, en dat mocht lekker zo blijven. Want hij hield van die grappige luiaard Lothan en vandaag was een slechte dag.
Lothan wandelde slaperig langszij; Sotho dook dieper in de stapel bladeren. Ogen dicht, stil zijn. Maar precies op dat moment viel een andere luiaard uit haar Boomtoren op honderd meters hoogte.
Eindelijk! Hij moest snel zijn!
Zijn beste vriend was nog niet de hoek om, of Sotho stormde uit zijn schuilplaats en rende op de lift af.
Een rechthoekig vlot van planken hing met dikke touwen van een boomtop. Het begon al te zweven. De vallende luiaard viel op een paar houten bouwwerken in de lucht, rolde verder, en landde toen op een tak die ver doorboog.
Dat versnelde de lift.
Sotho maakte een grote sprong en klampte zich maar net vast aan de rand. De grote klauwen van luiaards waren hiervoor gemaakt, maar toch voelde het als te veel moeite.
Terwijl hij omhoog werd getakeld, gleden overal om hem heen jonge luiaards giechelend van de glijbanen. De lange buizen van hout slingerden en kronkelden door Luiland, als reuzenslangen die met elkaar vochten op honderd meters hoogte. Eentje had zelfs een verticale cirkel waarmee je over de kop ging. Dat was nodig geweest om ruimte te maken voor een ander bouwwerk dat luiaards lang geleden hadden aangelegd.
Hij mocht blijven kijken van zichzelf. Deze luiaards waren nog jong. Dus hij bleef kijken totdat ze allemaal kleine stipjes waren die op de bosgrond eindigden. De vallende luiaard was nu ook een stipje en viel op de laatste tak, die doorboog en de lift het laatste zetje omhoog gaf. Daar wilde hij niet naar kijken. Hij weigerde zelfs te denken aan haar naam toen hij haar in zijn gedachten bedankte.
Sotho kwam aan op de bovenste laag. Vanaf hier koos hij de juiste kabelbaan naar zijn eigen Boomtoren. Dikke touwen, vaak verstevigd met klimop, verbonden alle toppen als een spinnenweb voor een spin ter grootte van een stad. Eronder hingen stenen die zo rond mogelijk waren geslepen, zodat je er fijn op kon zitten en hangen, terwijl de kabelbaan je automatisch vervoerde.
Hij genoot van de wind in zijn haren—en viel bijna in slaap op honderd meter hoogte—toen luid gespetter hem bereikte. Ah, natuurlijk. Gisteren was Lothan uit zijn boom gevallen, en daarmee had hij de Waterhendel verschoven, waardoor nu automatisch water uit de zee werd gepompt. Het zou uit de vele fonteinen barsten en de omringende bloemen verfrissen.
Sotho probeerde niet te denken aan alle luiaards die nu dankzij zijn ritje drinkwater hadden.
Maar toen hij aankwam in zijn boomhut, hield het spetteren niet op. Zijn huis lag niet vlakbij de zee, maar het klonk alsof de oceaan elk moment bij hem binnenstroomde.
Was het de moeite waard om te kijken? Enerzijds was hij zo rusteloos dat hij uit zijn boomhut wilde springen; anderzijds was zijn hoofd uit het raam steken écht te veel moeite. Straks zag iemand hem nog moeite doen of buiten adem zijn. Net zo erg als toen Oma hem een keer zag lopen in plaats van de houten roltrap nemen. Brrr.
Hij wenste voor de zoveelste keer dat de Vloek van Luiland zou verdwijnen. Zijn enige doel in het leven en hij was nog geen stap dichterbij. Brrr, denken aan stappen was al zwaar. In chagrijnigheid vernielde hij het bordje met zijn huisnummer en verwrong zijn gezicht. Stomme wereld. Stomme plek. Waarom moest hij nou weer hier worden geboren?
Zijn lichaam viel ter plekke tegen de muur van zijn hut en hoopte op wat slaap—
Het gespetter werd vervangen door luid geknars, getik en … gezang? Het geluid van brekende takken zwol aan, samen met een gepiep dat klonk alsof ze een van hun houten machines niet goed met olie hadden ingesmeerd.
Verdorie.
Hij keek uit zijn raam, en door wat hij zag tuimelde hij over de rand en viel weer helemaal omlaag.
Ja, stomme wereld. Zeker.
Tijdens zijn val boog hij enkele brede takken en hielp de jonge luiaards, die net de glijbanen namen, weer met de lift omhoog. Sommige bleven beneden hangen, ook benieuwd naar het geluid. Sotho hield zijn blik strak gericht op een zwart puntje dat over de grens van Luiland stapte.
Het puntje kreeg langzaam vorm. Het was een levend wezen, lopend, met een hele rare vacht en—
Een andere luiaard greep hem plotseling vast, twintig meter boven de grond. Het was zijn grootmoeder, de oudste luiaard die hier nog leefde. Of simpelweg de oudste luiaard die hij zich herinnerde.
“Mensen,” fluisterde ze, haar lichaam bol van spanning. Ze leunde voorover en vernauwde haar ogen. “Eén mens. Een jonge vrouw.”
Samen hingen ze van een protesterende tak en keken hoe het stipje vooruit stapte. Soms hurkte ze even om een plant te bestuderen of een stuk boomschors in een potje op te slaan. Alles wat ze pakte werd geplaatst op haar wagentje, die ze daarna met piepende wielen meetrok.
“Zei je nou mens?” vroeg Sotho. “Zoals uit jouw spookverhalen?”
Grootmoeder had hij ook al lange tijd niet gesproken, en dit gesprek mocht ook niet te lang duren. Maar voor spookverhalen over mensen had ze altijd tijd vrijgemaakt.
Samen klommen ze naar een lagere tak, slechts enkele meters boven het hoofd van de jonge vrouw. Tientallen andere luiaards deden hetzelfde in de omringende bomen. Ze volgden elke voetstap alsof het een adembenemende actie was, elk gezang alsof het een verboden boodschap bevatte. De jongste luiaards bevroren op de glijbaan en vroegen elkaar wat een mens was.
De vreemdeling had speelse krullen en was nauwelijks volwassen, terwijl ze neuriede en leek te genieten van elk grassprietje. Ze hield nu al zeven potjes in haar armen, waarvan twee gevuld met insecten die uit alle macht probeerden los te breken.
Toen ze haar eerste stap zette in het hart van Luiland, liet ze die allemaal vallen.
“Oh mijn. Oh mijn god. Zijn dat glijbanen? En—”
Ze rende op hun houten constructies af. Haar vingers pulkten eraan en duwden tegen willekeurige hendels. Dat ze daarmee vier boomhutten verplaatste en twee kabelbanen verlegde tussen de wolken had ze niet door.
Toen pas hield ze zich in, alsof haar vingers zich hadden gebrand aan kokend heet hout, en keek angstig om haar heen. Haar hoofd draaide tientallen rondjes voordat ze eraan dacht om omhoog te kijken.
“Aaah!”
Ze sloeg een hand voor haar mond, maar haar gekrijs liet al twee luiaards van hun tak vallen.
“Oh mijn god. Sorry. Ik ga al weg. Ik wist niet dat dit … dat dit luiaard territorium was.”
Natuurlijk, beste lezer, verstonden de luiaards niets hiervan. Sinds het incident met de Babbelbroers konden de meeste diersoorten niet meer met elkaar praten. Ik vertaal alles voor jou, beste lezer, om je te helpen begrijpen. Want dit is een verhaal dat je niet mag missen.
Alle dieren doken weg. Ze schuilden achter hun ouders, bedolven zich onder bladeren als camouflage, of wilden deze ene keer best even moeite doen om op eigen kracht omhoog te klimmen.
Ook Sotho merkte dat hij ineenkromp. Zo groot! Met zulke grote armen! En die mond vol scherpe tanden! Hij voelde zich al rusteloos, maar dit … dit mens bewoog de hele tijd. Ze had in korte tijd die hele afstand in Luiland afgelegd.
Terwijl zijn hoofd vulde met beelden waarin hij werd opgegeten of platgestampt door dit mens, begreep hij waarom ze de dominante diersoort van de wereld waren.
“Dat harnas beschermt hen. We moeten zeker niet aanvallen,” zei grootmoeder. “Zij noemen dat kleding, maar mij belazer je niet.”
“Niet te veel tegen me praten,” mompelde Sotho. Hij keek grootmoeder kortstondig in haar glimmende zwarte ogen. “Ik kan je nog niet kwijt.”
Ze glimlachte kort, maar keek daarna ook snel weg.
“Mijn naam is Mindy,” zei het mens met trillende stem. “Ik wandelde hier toevallig. Sorry.”
Ze wees in het rondte, naar alle kleurrijke bloemen, imposante Boomtorens, en prachtige paden en glijbanen om het allemaal moeiteloos te verbinden. Zelfs vuurvliegjes waren gevangen en geplaatst in gekleurd glas om regenbooglichtjes te maken. Heggen, gesnoeid in de vormen van mythische dieren en goden, vormden een erehaag waar Mindy onderdoor was gelopen.
Sotho dacht dat Luiland ongelofelijk oud moest zijn, als zijn voorouders dit allemaal op hun slakkentempo hadden gemaakt.
“Maar hoe …” zei Mindy buiten adem. “Hoe hebben we dit nooit eerder gevonden!? Hoe kan dat?”
Grootmoeder naast hem kwam in actie. Haar volgende woorden waren moeilijk te geloven, zeker als hij zag hoe Mindy net zo ineenkromp als zij en haar armen voor haar borstkas hield, maar ze waren duidelijk.
“Zij moet uitgewist en het liefst zo snel mogelijk. Verleid haar om de Vloek aan te raken.”