10. Epiloog
Didrik en Ismaraldah waren een paar minuten in rep en roer, daarna vertrokken ze. De Godin van Tijd had nu héél veel tijd met de Vloek gehad en vreesde elk moment Didrik compleet te vergeten. Dus ze mompelden over een plan, kregen bijna ruzie over hoe ingrijpend het plan was, maar stopten meteen omdat ze niet wilden dat hun laatste moment samen een ruzie was.
Ismaraldah had maar één kort vaarwel voor de luiaards. “We … gaan iets proberen. Zodat Didrik en ik elkaar nooit vergeten, en overal naartoe kunnen tijdreizen. Misschien eindigt de wereld. Hopelijk niet.”
“Waarschijnlijk niet,” bromde Didrik.
“Jullie zullen er niets van merken,” zei ze. “Maar … maar er zal veel verloren zijn gegaan aan de tijd.”
Snikkend, en zoenend met Didrik, sprong ze terug in haar houten klok.
Sotho keek om zich heen. Het aantal luiaards was zeker minder dan eerst. Hij wist niet of hij hen was vergeten door ze de hele nacht te zien en samen te werken … of dat ze waren gestorven.
Eén iemand was in ieder geval niet gestorven. En hij zou vanaf nu elke dag samenzijn met die persoon.
Zijn beste vriend Lothan kon weer opstaan, met moeite, een grimas en een glimlach. Hij had het hele gevecht van afstand moeten bekijken, maar beweerde dat hij óók enorm had geholpen door een paar takken in te drukken en mij te vertellen waar Ismaraldah was.
De helft van Luiland, ongeveer vijfentwintig Boomtorens, was vernield of verbrand. Maar Sotho zag alleen de andere helft die nog trots overeind stond.
Samen bezochten ze de rand van Luiland, om uit te kijken op de mensen die nu als verdwaalde zwervers rondliepen en maar niet begrepen waarom ze hier waren en wat ze nu moesten doen.
Ook een panda liep daar verdwaald rond.
“Tyyyypisch Ismaraldah,” zei Jacintah chagrijnig. “Vertrekt zonder mij. En maar boos worden als ik hetzelfde bij haar doe!”
“Kan je niet naar haar toe teleporteren?” vroeg Sotho.
“Als ik wist waar ze was. Hallo, we zijn zusjes, we zijn niet telepathisch.”
Sotho kreeg een brede glimlach en een idee dat hij eerder had moeten hebben. “Kan jij niet de Vlamvreter laten verdwijnen? Je bent de Godin van Plaats!”
Maar Jacintah verpletterde zijn wens. “Nee. Ik kom niet in de buurt van dat ding. En van veraf lukt het zeker niet. Ik denk dat je nog meer kans hebt om heel Luiland te verplaatsen dan dat vervloekte ding.”
Nee, Luiland hoefde niet verplaatst. Of veranderd. Het was de mooiste plek op Somnia en Sotho zou het nooit verlaten.
“Dan … dan is er eigenlijk maar één keuze, toch?”
Later die dag bezochten alle luiaards het kleine hutje van de mensen. Ze waren inmiddels begonnen met de afbraak, maar de Wensvervuller was nog aanwezig, aangesloten en opgestart. Ze deden hun best om de mensen te ontwijken. Ook al zagen die hen niet—ze waren letterlijk onzichtbaar voor hun ogen—ze zouden nog wel eindeloos verbaasd zijn als ze tegen hen aan botsten.
Eén voor één namen de luiaards plaats en stonden toe dat ze hun wens vergaten. Hun wens om de vloek weg te krijgen, hun wens dat Luiland anders zou werken, hun wens om te verstoppen zodat ze niet hun familie te snel zouden vergeten. Het werd allemaal weggehaald door de machine, en er kwam niks voor in de plaats.
Met een brede glimlach, spelend en kletsend, vol energie en zin om een feest te organiseren, liepen ze allemaal terug naar Luiland.
En hoe meer ze deden, hoe meer ze met elkaar spraken en actief Luiland opbouwden en verkennen, hoe meer Sotho het idee had dat ze een beetje konden vechten tegen de vloek. Een paar herinneringen kwamen terug. Een paar relaties leken veel langzamer op te branden.
Steeds vaker kreeg hij beelden van Luiland van hoe het vroeger was. Steeds vaker ontdekte hij belangrijke machines omdat een vage herinnering hem het idee gaf dat achter die bosjes iets schuilde.
En zo durfde hij even later, samen met Lothan en Jacintah, weer de Wensvervuller hut te bezoeken. Die leeggeroofde, kapotgemaakte hut in een hoge Boomtoren waar volgens legendes vroeger een echte Wensvervuller leefde.
Zodra hij de hut binnenstapte werd hij overspoeld door emotie en herinnering. Een luiaard in de hoek die schematische tekeningen maakte voor de machines. Twee luiaards in de andere hoek die trots uitkeken over hun creatie. Een zeer jonge luiaard die op volle kracht een haak voor de kabelbaan in de buitenmuur timmerde.
In plaats van kort te kijken en weer hoofdschuddend weg te lopen, doorzochten ze de hut. En onder wat stapels hout, of achter een comfortabele bank, vonden ze een paar van die schematische tekeningen. Ze vonden een dagboek waarin iemand schreef over hun voortgang bij het bouwen van Luiland.
Zijn voorouders hadden helemaal niet superlang gedaan over het maken van dit rijk. En ze waren ook niet magisch. Ze hadden gewoon de schouders eronder gezet en het gedaan.
Het was ook het pijnlijke bewijs dat de luiaards dit hadden laten gebeuren. Ja, de luiaards hadden nou eenmaal de genen voor luiheid en de hele dag van een tak hangen. Maar de natuur leek een combinatie tussen het is nou eenmaal zo en je hebt er invloed op. En de vloek was als smoesje gebruikt om over alles te doen alsof ze er geen invloed op hadden.
De Wensvervuller was niet een magisch wezen dat elke wens waarheid maakte. Het was simpelweg de naam voor de groep Luiaards die prachtige Boomtorens bouwde en op die manier wensen vervulde. Ze hadden het ook de Droomgevers of Wonderarchitecten kunnen noemen.
Uiteindelijk, dacht Sotho, wenst iedereen vooral om elke dag dingen te doen en iets nieuws te beleven. Dus dat zouden alle luiaards vanaf nu doen, dat durfde hij wel te beloven.
Een nieuwe bezoeker stapte naar binnen. Een mens!
Na de eerste schrik, echter, kalmeerden ze allemaal. Het was de jongen met de bril, de bioloog die tegen de hele operatie was. Het was ook het enige mens dat nog een harnas had.
“Oh, oh, mijn excuses.”
“Ja! Zeg maar sorry!” zei Jacintah meteen, de enige die hem kon verstaan. “Al die oeroude bomen door jullie vernield! Wat hebben jullie tegen bomen?”
Hij leek het inmiddels normaal te vinden dat sommige dieren blijkbaar konden praten. Hij keek schuldbewust. “Als bomen internet zouden geven, zouden de mensen ze overal planten en nooit omhakken. Jammer genoeg geven ze alleen de zuurstof die we nodig hebben om te overleven.”
“Ben je nu blij?” zei Jacintah. Ze wees door het raam naar het zwartgeblakerde litteken dat door Luiland trok als een scherp mes.
“Blij? Ik wilde dit nooit. Ik wilde alleen meer onderzoek doen, meer weten, nieuwe diersoorten ontdekken in dit onbekende gebied. Is dat verkeerd? Vooruit willen? Ontdekkingen doen?”
“En wat ga je nog doen als je alles al weet en alles al hebt?”
Hij glimlachte vriendelijk. “Ik hoorde jullie praten over Mindy. Ze is hier geweest en probeerde jullie ook van de vloek af te helpen, niet waar?”
Jacintah vertaalde, Sotho en Lothan knikten.
“Ze is inmiddels wereldberoemd, mevrouw panda. Lang verhaal. Maar ik wil haar onderzoek doorzetten. Geef me tijd met de Vlamvreter en ik vind de oplossing. Ik heb een harnas om mezelf te beschermen.”
De luiaards hadden met gemak hun wens laten verdwijnen en nu geaccepteerd dat de Vloek een deel van hun identiteit was. Iets vertelde Sotho dat een mens nooit zoiets zou doen. Een wens is een doel, en vooruitgang is het enige dat telt.
Ze zouden dit moeten bespreken. Maar Sotho had zo’n idee dat de brillenjongen de toestemming zou krijgen.
Want toen hij beter keek, door het raam, zag hij alleen maar heerlijk slapende Luiaards verspreid over heel Luiland. Hij en Lothan moesten ook gapen en wisten dat een heerlijk, tevreden dutje eraan kwam.
Jacintah lachte hen uit. “Het was een van de laatste wijsheden die Ardex opschreef, voordat hij …”
Ze wreef in haar ogen en had moeite om de precieze uitspraak te herinneren.
“Voel geen verdriet voor zij die elke dag hard werken, proberen en falen, voortploegen door onzekerheid. Voel verdriet voor zij die stilzitten en hele comfortabele levens leiden van heel weinig betekenis. Geen rust zonder onrust, geen slaap zonder dansen.”
Jacintah schudde haar hele lijf, alsof ze viezigheid wilde kwijtraken. “Bah! Ik begin te klinken zoals mijn zus. Nu moet ik kijken waar die griet uithangt.”
De luiaards zwaaiden haar uit en namen voor de honderdste keer vandaag, samen met de jonge kinderen en een paar ouders, de glijbanen omlaag.
En zo ging het leven door …