6. Kaalkappers

Sotho had het nog nooit gedaan: Luiland verlaten. Eerst snapte hij niet waarom, als hij de plek toch zo stom en vervloekt vond. Daarna herinnerde hij dat hij een luiaard was, niet gemaakt om zo ver te lopen.

Maar nu bewogen zijn poten uit zichzelf en leidden hem naar de rand. Waar de bomen hun regenboogkleuren verloren en het spinnenweb in de lucht plaatsmaakte voor een grauwe leegte.

Hij had een slecht gevoel over deze nieuwe mensen. Ze hadden nog lang geprobeerd de Vloek van de pilaar te rukken, maar hij bleef teruggaan. Toen probeerden ze de pilaar zelf te vernielen, maar die gaf geen krimp.

De mannen liepen snel terug naar een vierkant, metalen gebouw in de verte. Het was bedolven onder lichtjes en spuugde regelmatig rijen mensen in harnas uit. Vanaf hier leken het mieren die in alle haast hun mierenhoop verlieten.

Daarnaast stond een veel kleiner gebouw met een lange rij.

De bomen werden niet alleen kaler hier, ze waren al snel helemaal weg. Beide gebouwen stonden in een lege vlakte met alleen nog stompjes die werden gebruikt als houten stoelen door vermoeide werkers.

Zijn klauwen grepen de tak boven hem om—

Hij werd teruggetrokken. Na een snelle draai stond hij oog in oog met Lothan.

“Uit mijn ogen,” zei Sotho. “Vandaag is een slechte—”

“Grootmoeder zei dat je de mensen ging bespioneren,” zei hij. Hij wriemelde aan bladeren en klom aan dezelfde tak, waardoor deze ver doorboog. “Klonk als een leuk avontuurtje voor mijn lamme luiaard en ik, toch?”

“Je wilt onze relatie laten opbranden voor dat? Hangen aan een tak en mensjes bekijken? Wegwezen! Bewaar het voor een beter moment!”

“En wanneer komt die?”

In stilte keken ze maar allebei naar de drukke mensen. Ze namen plaats in gele machines. Zodra ze werden geactiveerd, bromde de hele vallei alsof een aardbeving op komst was.

“Je noemde me een verrader en had bijna Mindy te vroeg uitgewist,” zei Sotho. “Ik wil geen leuk avontuurtje met jou.”

“Kom op, slome slak. Dat is zo lang geleden. Vergeten en vergeven? Ik zie nu dat je gelijk had, en, en—”

De volgende machines die aangingen bromden zo hard dat Lothan schrok en de tak kortstondig losliet. Lothans stem beefde onophoudelijk. “Nu heb je ook gelijk. De rest denkt dat de mannen ons van de Vloek willen verlossen; volgens mij willen ze hem gewoon stelen.”

“We praten te veel,” zei Sotho. “Ik zie je te veel! Ga in een andere boom zitten.”

Lothan kneep bladeren fijn. “Maar ik wil niet meer in mijn eentje in een boom zitten!”

Sotho ook niet. Dat schreeuwde de stem in zijn hoofd. Lothan was zijn beste vriend omdat ze vroeger een paar keer samen hadden gespeeld. Wedstrijdjes wie het eerste de klimwand van bloemen kon trotseren. Proberen de glijbaan in tegenovergestelde richting te nemen, of op je buik—iets waardoor Lothan nog steeds een pluk haar rondom zijn navel miste.

Nee! Niet aan denken! Dan gaat het weer sneller.

Sotho sprong geïrriteerd uit de boom en liep dichterbij het mensenkamp. Lothan volgde direct.

“Ik denk … zou je niet meer afstand houden?” piepte Lothan. “Anders halen we die witte panda van jou! Als hulp! Ja, dat doen we, blijf hier. Ismaraldah! Ismaraldah!”

“Ze leek het niet leuk te vinden hier,” zei Sotho met een grom. “Snap ik wel.”

De brommende machines kwamen in actie. In de ogen van een luiaard bewogen ze razendsnel. Hun zwarte rupsbanden persten de bruine modder nog wat fijner terwijl ze de bomen rondom Luiland naderden.

Het ene moment stond de eeuwenoude boom nog fier overeind; het andere moment knakte hij en lag dood op de grond.

Het ene moment lag Luiland veilig achter een grens van dichtbegroeid bos; het andere moment had het een open wond waarin mensen stroomden.

Nu reden ze rechtstreeks op Sotho en Lothan af.

De vrienden grepen elkaar vast en slingerden terug naar de tak waar ze zojuist—die tak was ook weg. Ze struikelden over een stomp die ze niet hadden gezien, waardoor ze aan elkaar geplakt doorrolden als een wiel, over de hele open plek. Ze ontweken ternauwernood een machine, maar bij de volgende waren ze minder gelukkig.

Het mens dat erin zat drukte verbaasd op een grote rode knop om alles uit te zetten. De luiaards botsten tegen de zijkant en ketsten af, waarna ze diep in natte modder vielen. Ze hoorden wat geschreeuw en gestamp om hen heen, maar niemand kwam dichtbij.

Ze waren beland vlakbij de rij mensen voor het tweede gebouwtje. Alleen twee kleine kinderen durfden naar hen toe te stappen en een hand uit te steken. De luiaards waren te bang om hem aan te nemen. Een paar werkers maakten een foto van hen en renden daarna gealarmeerd het hoofdgebouw in.

“Volgende!” riep een stem van binnenin het gebouw. De vrouw die vooraan stond glimlachte breed en stapte enthousiast naar binnen. Waren ze zo blij dat ze bomen mochten omhakken? Waarom konden ze hen niet gewoon met rust laten?

Op het gebouw stond “Wensvervuller” in vrolijke letters. Het leek misplaatst, alsof een kermiskraampje uit de lucht was gevallen in een oorlogsgebied. Eronder prijkte een tekening van gouden munten met een lang, lang getal ernaast.

Een vrouwenstem schalde door krakende speakers. “Herinnering: houdt uw wens in de aanslag en betaal contant.”

“Pap? Pap?” zei een meisje in paniek. “Wat was ook alweer mijn wens? Ik ben hem vergeten! Ik ben hem vergeten!”

“Jij wilde de beste danseres ter wereld worden, schatje. Ik ga vragen dat ons hele gezin voor altijd goede gezondheid mag hebben.”

“En dat kunnen ze geven?”

“Alle vorige klanten zweren dat hun wens is uitgekomen. Hoe gek ze ook waren! Voor dat bedrag, ja, mag dat ook wel.”

De luiaards waren snel vergeten door de ongeduldig wachtende mensen.

“Nou, dit was ons avontuur,” zei Sotho. “De intenties van de mensen lijken me duidelijk. Tot de volgende keer. Als die komt.”

Sotho schrok van zijn eigen laatste zin. Lothan bleef achter met hangende schouders. Hij greep nog naar zijn vriend, maar raakte afgeleid.

Een flits. Een gloed. Tijd leek even te vertragen en ging daarna onverbiddelijk door.

Sotho klauterde verder door de modder. Een klok van drakenhout lag plotseling in het gras en Ismaraldah stapte eruit—maar deze keer was ze niet alleen. Ze werd gevolgd door een zonnedas die vriendelijk zwaaide, maar daarna bleekjes wegkeek en steun zocht bij de muur.

“Ah, volgens mij zitten we nu goed,” zei ze vrolijk. “Dit is ongeveer het vaste punt.”

Ze gaf de zonnedas even de tijd om bij te komen, maar zelf huppelde ze direct naar het grotere gebouw. Sotho en Lothan volgden haar alsof ze een magneet was. Ze stopten even om elkaar aan te kijken, te wachten of die ander weg zou gaan, maar ze wilden allebei niet missen wat nu ging gebeuren.

De panda klauterde via een regenpijp naar een balkon. De luiaards volgden even behendig, hun klauwen de perfecte grootte.

Eenmaal daar trippelde ze over een laag grind en dook plat tegen de muur, naast een groot raam. De luiaards volgden met meer herrie, hun lichaam sowieso te gigantisch om zich te verstoppen.

Door het raam zagen ze de twee mannen van eerder. De oudere man zat in een grote stoel achter een bureau bedekt met dode bomen. Voornamelijk in de vorm van papier, maar de brillenman had ook enkele stukjes uit echte bomen meegenomen en in potjes gestopt.

“Ik heb het nog eens nagelezen, meneer,” zei de brillenman voorzichtig. “Ik denk dat het bos valt onder beschermd leefgebied van Luiaards, hoewel het vreemd is dat niemand het gebied kent.”

“Dus?”

“Dus we mogen het niet kappen.”

“Onzin! Wie volgt die regeltjes nou nog? Over twee jaar zijn alle mensen toch al verdwenen in hun ruimteschepen.”

“Dat is misschien wat optimistisch over de staat van onze technologie, meneer.”

“Die gloeiende diamant van de luiaards is van mij. Heb je die bouwwerken gezien? Die bruggen hoog in de lucht? Ik weet zeker dat ze meer schatten verbergen voor ons. Hoe we eraan komen is onbelangrijk.”

“Ik snap natuurlijk dat u ook uw brood moet verdienen, meneer. En een dak boven uw hoofd. Maar—”

De oude man viel slap, alsof zijn hele lichaam niet kon geloven wat hij net had gehoord. “Man, ik heb vijf villa’s. Ik kan de hele bakkerijketen kopen.”

“Vergeef me, meneer,” zei de brillenman. “Maar als u al genoeg rijkdom heeft, waarom zoekt u naar meer?”

“Maar brillenmans, als je al zoveel bomen hebt gezien, waarom wilde je dan dit bos bekijken?”

Hij liep terug naar de deur en mompelde: “Als ik niet snel ben, is er geen bos meer te bekijken.”

Ismaraldah deinsde weg van het raam. De luiaards keken haar verwachtingsvol aan, want ze hadden niks hiervan verstaan.

“Ik geef jullie een belangrijke taak,” zei ze. “Om de operatie van de mensen te saboteren en ze weg te jagen.”

Nog meer tijd samen doorbrengen?”

Sotho stapte weg van Lothan. Hij wilde zijn vriend niet vergeten. Hij wilde later avonturen beleven, als die mensen weg waren, Luiland veiliger, hij meer energie had. Maar op deze manier—

Lothan zuchtte diep en sjokte zelf al naar de rand van het balkon.

De zonnedas klom net naar boven. Hij zag er iets beter uit en schuurde warm tegen de panda aan.

Ismaraldah bleef Sotho streng aankijken.

“Dieren kregen het vermogen om in de toekomst te denken. Om diep na te denken over gevolgen van hun acties. Mensen kregen dat vermogen het beste van allemaal. Het zorgde dat ze verder kwamen dan alle andere dieren—het zorgde ook dat ze elke dag een beetje ongelukkiger werden.”

Sotho had geen zin in een preek van een tijdreiziger. Zijn leven was al vervloekt genoeg. “Maar je hebt gezien wat er gebeurt als we te veel—”

“Ja, ja, ja, dat is waarschijnlijk je toekomst. Maar ga je nu ten onder? Vind je het leven nu verschrikkelijk? Is het nu onmogelijk om te spelen of een avontuur te hebben met je beste vriend?”

Weer kwam de stortvloed aan herinneringen binnen. Genoeg om zijn hart sneller te laten kloppen en zijn ogen automatisch te laten zoeken naar zijn vriend, die net van de regenpijp sprong en in de schaduwen langs de “Wensvervuller” sloop.

Maar hij had hem verrader genoemd! En tegengewerkt! En … en … en wat dan nog?

Hij slingerde langs de regenpijp omlaag en riep naar zijn vriend dat het tijd was om mensen te saboteren.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

6. Kaalkappers

Sotho had het nog nooit gedaan: Luiland verlaten. Eerst snapte hij niet waarom, als hij de plek toch zo stom en vervloekt vond. Daarna herinnerde hij dat hij een luiaard was, niet gemaakt om zo ver…