7. De Kwade Mensenval

Sotho en Lothan kwamen buiten adem terug in Luiland en werden daarom belachelijk gemaakt. Sotho gebruikte de onrust in zijn poten om zelf in een boom te klimmen en er weer vanaf te vallen, zodat Lothan de lift kon nemen en andere luiaards kon verzamelen. Want Lothan zag eruit alsof hij elk moment weer in slaap kon vallen, ook al was het zeldzaam dat het ook lukte.

Zoals meestal spraken ze af in Boomtoren 22, praktisch het hart van Luiland. De helft kwam niet eens opdagen. Ze blieven liever alleen in hun boomhut, proberend te slapen, maar zonder succes. Ze stuurden alleen een bericht via hun Boodschappenboom: Ga mijn relatie met jullie niet opbranden voor DAT.

De anderen zeiden eigenlijk hetzelfde, maar dan tegen hun gezicht.

“Kost allemaal moeite,” zei een grijsgroene luiaard. “Alle mensen die hier ooit zijn gekomen, zijn weggegaan zonder te herinneren dat Luiland bestond. Onze machines helpen en beschermen ons. Onze boomtorens zijn nooit omgehakt.”

“Ja,” riep Ismaraldah, “omdat jullie voorouders wél moeite deden om problemen op te lossen.”

“En wij zijn dankbaar. En slaperig.”

“Jullie zijn zombies,” zei Didrik met enige neerbuigendheid.

“Wat?”

“Ah nee laat ook maar, dat kennen jullie nog niet.”

Ze kregen niemand mee. Dus het was aan Sotho, Lothan, Ismaraldah en Didrik.

Toen de nacht viel, kropen ze terug naar de twee gebouwen. De mensen hadden precies alles gekapt tot aan de rand van Luiland. Lothan hoopte dat ze misschien toch doorhadden dat het verboden was om verder te gaan. Niemand anders had hetzelfde optimisme.

De machines hadden diepe paden gedrukt in de modder. Enkele daarvan werden omgezet in échte paden, met lantaarns langs de weg die fel schenen. Het viertal koos een ander pad in de schaduwen en bereikte snel de eerste machine.

“Mensen zijn niks zonder hun machines,” zei Ismaraldah. “We vernielen ze allemaal en het duurt weer een half jaar voordat ze jullie iets kunnen maken.”

Het grootste probleem was de rij voor de Wensvervuller: die bleef maar doorgaan. Zelfs ’s nachts. Zelfs als het gebouw sloot, bleef iedereen slapen op hun plek, bang hun plekje te verliezen.

Ze moesten de machines onbruikbaar maken zonder teveel lawaai. Vooral Didrik vond het stom dat hij niet alles kapot mocht slaan en mompelde iets over strenge tijdreizigsters.

Sotho trok zich omhoog aan de deurhendel. Maar hij had nooit een deur geopend in diens leven, dus hij vloog verbaasd mee met de openslaande deur, totdat hij onhandig ondersteboven naar binnen klom. Daar zuchtte hij van verlichting bij het voelen van een warme, zachte stoel. Brrr! Sommige uitvindingen van die mensen waren zo gek nog niet.

Zijn scherpe klauwen grepen in het rond en trokken alles los en kapot. Hendels werden uit hun metalen kast gerukt. Draadjes staken overal uit. Zelfs de stoel werd achterstevoren neergezet. Toen hij de machine weer verliet, vond hij het erg lijken op de kapotte machines rondom de oude Boomtoren van de Wensvervuller, waar hij en Mindy Ismaraldah voor het eerst ontmoetten.

De anderen waren druk bezig met de rest van de rij machines. Ze waren niet netjes teruggezet—sommige hadden nog halve bomen in hun metalen klauwen—wat het plan vertraagde. Ze moesten lange afstanden afleggen in de schaduwen.

Sotho moest toch echt naar de machine die dichtbij de rij wachtenden stond. Een paar bewakers in harnas liepen wel rond, maar die kletsten vooral met elkaar en dronken een heet goedje. Honderden mensen die nerveus om zich heen kijken zouden hem eerder zien.

Hij gebruikte de schaduw van het tweede gebouw in heel dichtbij te komen. Als hij nou één perfecte sprong maakte, dan vloog hij maar twee seconden in het licht. Ging dat? Het moest maar—

Een man verliet het Wensvervuller gebouw. Met een brede glimlach onder zijn snor, en een gigantische doos spullen in zijn armen. Zijn lange jas wapperde in de strenge nachtwind en sloeg onbedoeld Sotho in het gezicht.

“En? En?” zeiden de eerstvolgende klanten.

“Volledig vervuld,” zei hij, pulkend aan zijn snor. “Ik wilde de allernieuwste apparaten, vooral mobieltje en computers, zelfs degene die nog niet officieel waren uitgekomen. En kijk eens!”

Hij toonde iets van de inhoud van de doos. Toen een kind een glimmende mobiel eruit wilde pakken, trok hij het snel terug en liep weg.

Sotho bereidde zich voor om de machine toe te takelen, nam een flinke hap adem, en—

Een hol, knallend geluid galmde tussen de gebouwen. Sotho keek geschrokken op.

Zijn vriend, die net nog bovenop het dak van een machine stond, viel naar beneden met slappe ledematen. Hij deed geen enkele poging zichzelf te redden en pletste in een modderige plas.

“Lothan!” schreeuwde hij, klimmend over de machine.

Felle lampen gingen aan. Alle bewakers kwamen in beweging om de luiaards te vangen. Het waren er niet veel, vertelde Sotho zichzelf, terwijl hij toch maar deze laatste machine probeerde te vernielen.

Enkele tellen later stroomde de rest van de bewakers naar buiten. Genoeg om de rij wachtenden te verdrukken en de luiaards razendsnel te omcirkelen.

Sotho sprong van van dak tot dak, zigzaggend over de machines. Ismaraldah probeerde Lothan op te tillen en mee te nemen; zijn vriend bewoog niet mee.

Zijn pad door de lucht hield op. Hij draaide om en sprong terug naar het hoofdgebouw. Enkele uitstekende stenen waren zijn enige grip, terwijl hij zocht naar iets om mee te slingeren.

Didrik maakte een salto over hem heen. Hij had genoeg aan die kleine uitsteeksels om over de hele muur te klimmen en zo een paar grote knoppen te bereiken. Hij mepte op de eerste om een alarm af te laten gaan, maar ook om de deuren geforceerd te sluiten.

De twee mannen in pak waren de laatste die het gebouw verlieten voordat de stalen deuren op slot gingen. De oudere man hield weer dat zwarte voorwerp vast, gericht op Sotho, dan Didrik, dan weer Sotho.

Eindelijk vond Sotho wat hij zocht. De mensen hadden dunne zwarte touwen gespannen in de lucht om flink elektriciteit te leveren voor alle machines en operaties. Hij pakte Didriks poot en slingerde met hem op het eerste touw, dan het tweede, dan het derde. Bij elke val pakte hij net op tijd het volgende touw, waardoor het flink verboog in het midden en de menselijke bouwwerken liet kraken en piepen.

Het waren natuurlijk geen touwen, beste lezer, maar elektriciteitsdraden. Het is niet aan te raden voor mensen om deze aan te raken, zelfs als ze een beetje beschermd zijn met een omhulsel. Maar de dikke klauwen van luiaards konden het aan en het was de enige manier om rennende mensen voor te blijven.

De bewakers wisten niet wat ze moesten doen met een vijand die boven hen slingerde. De oudere man had inmiddels zijn harnas geactiveerd en volgde hen van onderen. Sotho kon makkelijk op snelheid komen, de elektriciteitsdraden zoals hun eigen spinnenweb op honderd meter hoogte, en haalde Ismaraldah in op de rand van Luiland.

“Hij is te zwaar,” pufte ze. “Didrik, neem over.”

Sotho was buiten adem, zijn ledematen als riet dat zonder weerstand heen en weer waaide.

De mensen hadden hun aandacht verlegd naar de machines. Degene die nog werkten werden aangezet en meteen vooruit gereden om Luiland te betreden. De eerste bomen werden snel geveld. Toen alle machines aan het werk waren, zakten bomen opzij alsof het grassprieten waren, waardoor Sotho nooit langer dan een minuut in dezelfde boom kon klimmen.

Hun boom klapte alweer achterover. Sotho’s wereld trok scheef en Ismaraldah schoof een stukje omlaag. De volgende boom was nog ver. Kon hij die sprong maken? Kon hij hem nu maken?

De man met grijze haren was hen als enige verder gevolgd. Hij stond nog altijd onder hen, het zwarte voorwerp omhooggericht.

Ismaraldah keek naar voren, naar achter, naar voren, naar achter. Didrik pufte en kreunde met Lothans gewicht op zijn schouders, en zijn loopje leek op dat van een schildpad.

Dit was een achterlijke missie, herhaalde Sotho tegen zichzelf. Een stel luiaards! Tegen mensen! Het waren bijna goden, met die machines van hen.

De boom stond nu zo scheef dat hij duizelig werd.

De tijdreizigster greep Sotho vast en smeet hem naar de volgende boom; Didrik deed hetzelfde met Lothan.

De luiaards bereikten zo veilig de eerste boomhut. Maar de tijdreizigster en haar vriend vielen hulpeloos omlaag, richting de harde bosgrond die in brand stond.

Nee, niet zomaar bosgrond. Ze vielen richting de Vloek. En de man had de plek in brand gezet in de hoop de Vloek los te wrikken.

Zijn zwarte voorwerp volgde de vallende panda en zonnedas van boven naar beneden. Hij blies de grijze lokken uit zijn ogen en hield zijn wapen nu met twee handen vast.

“Kom op dan! Geef me een reden om te schieten.”

Ismaraldah en Didrik hielden elkaar vast en keken elkaar liefkozend in de ogen.

Daarna klapten ze met hun volledige lichaam op de Vloek. De Vlamvreter. Maar ze lieten elkaar niet los.

Bij hun aanraking groeide het licht verblindend vel, genoeg om het hele bos te laten denken dat het dag was. De man werd achterover geblazen en landde verderop tussen varens. De pilaar brak. De twee dieren vielen bewusteloos eromheen.

De eerste boomhut brak uit elkaar. De eerste Boomtoren, van de vijftig die allemaal nooit in gevaar waren geweest, viel in schilfers, splinters en metalen spijkers tussen de takken van lagere bomen. De bloemenwand verloor de eerste bloemen. Het spinnenweb miste nu een ankerpunt. De gekleurde lichtjes gingen één voor één uit.

En terwijl Sotho hulpeloos toekeek hoe zijn Luiland brandde en afbrak, kon hij alleen maar gebukt gaan onder een realisatie. Luiland leek inderdaad door goden gezegd, het mooiste plekje op dit continent, en hij had er al die jaren alleen maar over geklaagd.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

7. De Kwade Mensenval

Sotho en Lothan kwamen buiten adem terug in Luiland en werden daarom belachelijk gemaakt. Sotho gebruikte de onrust in zijn poten om zelf in een boom te klimmen en er weer vanaf te vallen, zodat…