9. De Leeflijn van Luiland

Met vereende krachten wisten Sotho en Didrik Ismaraldah te pakken, vlak voordat ze haarzelf aan de Wensvervuller kon aansluiten. Een apparaat dat in werkelijkheid juist je echte wens wegnam en verving door iets dat dit bedrijf financieel beter uitkwam.

Het deed de zonnedas pijn om zijn eigen geliefde zo als een klein kind te behandelen. Maar hij moest haar wegsleuren uit de kamer en haar geschreeuw negeren, in ieder geval tot ze veilig—

Geschreeuw dat de rest van het kamp had ontwaakt.

Velen waren al wakker, natuurlijk, want hun plan om Luiland plat te lopen was in volle gang. Maar bij het zien van het drietal inbrekers, wezen de soldaten en schreeuwden dat ze niet langer konden wachten. Er moest extra haast gemaakt. Hoe vaak de monteurs ook riepen dat ze nog niet klaar waren en hun elektriciteitslijnen nog te kort waren—de mensen besloten nu de volle aanval in te zetten.

Sotho struikelde Luiland in en wist niet wat hij zag. Alle luiaards, groot en klein, jong en oud, waren uit hun bed gekomen en hadden hier verzameld. Sommige wreven de slaap nog uit de ogen, de meeste leunden tegen takken alsof hun benen niet meer werkten, maar ze stonden er. Hij wist zeker dat er nog veel meer stonden, maar die wezens was hij inmiddels vergeten dankzij de Vloek.

“De mensen komen,” schreeuwde hij. “Je ziet het. Je hoort het. Ze hebben hun eigen harnas, hun beveiliging tegen de vloek, dus deze keer zal niet zijn zoals de vorige keren. Deze keer …”

Hij slikte. Zijn ogen sprongen tussen het zwartgeblakerde gat waar de Eerste Boomtoren net nog stond, en het prachtige kleurrijke Luiland dat nog te redden viel.

“Deze keer moeten we hen op eigen kracht wegjagen.”

“Waanzin!” riep een oude luiaard. “Wat gaan wij nou doen tegen wapens?”

“Veel te veel werk,” riepen jongere luiaards in koor. “Dat moeten onze kinderen maar doen, met de meeste energie.”

“We hebben niet eens een vervloekte steen uit Luiland kunnen verplaatsen,” zei een andere luiaard droevig. “Sommige dingen kan je niet bevechten, Sotho. Soms heb je pech en heb je verloren.”

De grond trilde. De mensenmachines trokken al richting Luiland, vergezeld door brekende takken en verblindende zwaailichten. Sotho werd om de seconde van achteren opgelicht, daarna weer van voren, en het wierp spookachtige schaduwen over de houtmachines van—

Dat is waanzin!” schreeuwde hij. “Dat je maar opgeeft en het enige leven dat je hebt spendeert met niks doen en verstoppen. Met ontwijken wie je lief hebt en in eenzaamheid wensen voor beter, want het leven is toch zo oneerlijk en je kan er niks aan doen.”

De andere luiaards bleven stil. Sotho was bang dat ze weer in slaap waren gevallen, of deden alsof. Maar hun ogen waren wijd open en traanden terwijl ze hem aankeken. Een paar luiaards liepen naar elkaar toe voor een omhelzing. Ismaraldah knikte alsof ze het eens was; alsof Sotho need een toespraak had gehouden die zij voor hem had geschreven.

Sotho stapte opzij en greep naar een lange tak boven hem, onderdeel van het houten netwerk dat de lift omhoogtrok. Hij brak een deel van de tak af, tot onvrede van de rest.

“Zeker,” vervolgde Sotho, “omdat wij ook wapens hebben.”

De oude luiaard keek zuur. “Ja joh. Je wilt met houten stokken—”

“Nee. Met houten machines.”

Sotho stak de houten balk terug in een ander deel van het netwerk. Nu was het een hendel geworden, op de grond, die je dus op elk moment heen en weer kon trekken. En als hij dat deed, slingerde de lift een stuk omhoog als een katapult die iets afvuurt.

De eerste mensen dromden Luiland binnen, onder lawaai, geknetter en aardbevingen.

De eerste luiaards, buiten Sotho, kwamen eindelijk in actie. Ze volgden zijn voorbeeld en stelden de machines anders in. Hoewel ze niet alles kenden of begrepen, konden ze duidelijk zien waar alles met elkaar verbond, en wisten ze uit ervaring wat er gebeurde als je een specifieke tak bewoog.

Een groep luiaards boog de houten waterpijpen. Normaal gesproken zoog het water uit de zee om ermee te douchen. Deze keer wezen alle uiteindes naar voren en spoten liters water richting de mensenmachines.

Andere luiaards deden hetzelfde met het systeem voor boodschappen. Ze klommen hoog in hun boomtorens en verplaatsten de bruggen en pijpen, totdat ze bijna allemaal uitkeken op de Tweede Boomtoren—die nu werd gekapt door de mensen.

De jongste luiaards mochten van hoge hoogte omlaag denderen, of de glijbaan nemen, en op die manier alle takken doorbuigen en activeren. Alle takken die nodig waren om druk op te bouwen in de pijpen en alle boodschappen op hoge snelheid eruit te duwen. Boodschappen die natuurlijk van papier konden zijn, of van bladeren, of … van massieve blokken hout en steen.

Hun projectielen ketsten tegen de metalen machines. Drie mensen gingen neer door een steen tegen hun lichaam, voordat ze allemaal hard op hun borst drukten en hun harnas aandeden. Eén machine kwam vast te zitten door de massa blokken tussen diens rupsbanden.

“Spreid je uit!” schreeuwde hun leider. “Meerdere bomen tegelijk!”

Sotho klom zelf op de Zesde Boomtoren, want daar was het allerhoogste punt van de kabelbaan. Vanuit daar ging het alleen maar omlaag en omlaag, hoewel het eindpunt—bij de Achttiende Boomtoren—nog steeds erg hoog was. Maar als het goed was nu niet meer, want Didrik kreeg de taak om het touw daar los te knopen en veel lager weer vast te maken.

Waardoor Sotho nu op een kabelbaan sprong die honderden meters lang was en alleen maar sneller, sneller, sneller, sneller omlaag ging in een spiraal. Onderweg activeerde hij nog een paar takken om de lift af te vuren. Zo’n korte klap werd nu gebruikt om luiaards rechtstreeks door de lucht af te schieten, richting het hart van de groep mensen. Als de luiaards iets konden, dan was het vallen van hoge hoogte en toch landen zonder een greintje pijn.

Totdat hij ook dáár te snel voor ging en alleen maar alles afbrak dat hij aanraakte.

Sneller, sneller, zijn haren vastgeplakt aan zijn gezicht, zijn sterke klauwen plots onzeker of ze het zouden houden, totdat hij inderdaad het einde van de kabelbaan bereikte vlak boven de grond. Daar schoot hij, met al zijn snelheid, recht op de voorlinie van de mensen af.

Hij had blokken hout als schild meegenomen. Dat bleek veel te weinig toen hij op volle snelheid op de eerste machines in ramde en er drie compleet uitschakelde, maar ook zichzelf een flinke koppijn bezorgde. Liggend op de grond, duizelig en met een paar gekneusde botten, zag hij hoe heel Luiland met de machines de mensen bevocht.

Links en rechts gingen ze neer. Machines kwamen vast te zitten, werden losgeknipt van hun elektriciteit, werden bedolven onder bladeren waardoor de bestuurder niet meer zag wat ze deden.

Toch zetten ze door. Elk dier zou weten dat dit levensgevaarlijk was en weglopen. Maar niet mensen, nee nee, hun trots en koppigheid zou het niet aankunnen om te worden verslagen door een stel luiaards.

Dus ze stapten verder, naar de volgende paar Boomtorens. De andere waren al in brand gestoken, of haastig gekapt waardoor ze nu als een scheve woudreus een extra brug maakten tussen andere Boomtorens.

Sotho hoorde iets knisperen en krakelen. Hij keek opzij en zag het moment waarop het harnas van een mens uitging. Even later gevolgd door het moment dat een machine uit ging, onder het opzwepende geluid van een neerstortende vogel.

Die elektriciteit. Ze liepen te ver weg, te ver verwijderd van hun bron.

Sotho sprong overeind, maar dook meteen in elkaar toen iemand op hem begon te schieten. Die zwarte doosjes in hun handen waren geen meetinstrumenten of fototoestellen, dat wist hij nu wel zeker.

Een mens sprong bovenop hem. Maar ze miste hem compleet en haar grip was lachwekkend vergeleken met zijn klauwen.

Toen hij terug wilde slaan, echter, miste hij ook. Allebei waren ze al buiten adem na één slag en wisten eigenlijk niet wat ze moesten doen. Het mens richtte diens wapen, maar de knop indrukken deed niets—het was leeg. Ze gooide uiteindelijk maar het wapen naar Sotho’s hoofd, maar dat miste ook volledig, waarna Sotho’s poging om haar bij de keel te grijpen alleen maar een stuk kleding afscheurde.

Overal om hem heen gebeurde hetzelfde. De luiaards hadden nooit echt gevaar gekend, nooit gevochten. De mensen hadden hetzelfde comfortabele leventje. Dus in deze duister, alleen verlicht door brandjes en lampen die nog wél elektriciteit kregen, was het meer een gevecht om je tegenstander überhaupt één keer te raken.

Sotho zag dit en rende weg van het gevecht. Hij had een belangrijkere boodschap. Na vijf keer te vragen waar Ismaraldah was, hoorde hij dat ze in de Twintigste Boomtoren zat. De reden waarom werd even later duidelijk toen meerdere massieve voorwerpen uit de hemel kwamen en hem bijna pletten.

Ze hadden alle boombruggen, gigantische horizontale boomstammen tussen de toppen, aangesloten op een paar takken. Nu konden ze met één val ineens alle boombruggen naar beneden laten klapperen als een reus die de kleine mensjes probeert te vangen tussen zijn handen.

Eenmaal bovenin Boomtoren Twintig, zei hij buiten adem: “De mensen overstrekken zich. Hun harnassen vallen uit door gebrek aan elektriciteit.”

“Dat is misschien goed nieuws,” zei ze. “Maar zelfs dan zijn ze te sterk, Sotho, het—”

“Zie je het dan niet? We hoeven niet te winnen. We hoeven hen alleen zó lang te vertragen dat ze …”

Haar ogen sprongen open. Ze slingerde uit de boomtoren, langs de restanten van de kabelbaan—die inmiddels drie stations moest missen—en landde vlakbij de vloek. De mensen hadden het gebied langzaam omsingeld, zeker dat als ze alles platbrandden en vernielden, de vloek echt wel los wilde komen van die pilaar.

Ismaraldah stond in het midden, maar ze deed niks. Ze liet de mensen komen. Ze liet steeds meer smerige mensenwezens dichterbij stappen, de vloek bijna aanraken, hun machines ernaartoe rijden om te kijken of die de pilaar misschien konden vernietigen.

Hun harnassen gingen één voor één uit. Velen hadden ze zelfs al weggegooid, want nu was het slechts ballast of een verspilling van de laatste beetjes energie. Enkele dikke kabels werden verlengd en meegedragen zodat één machine, van de paar die nog over waren, tenminste de Vloek kon bereiken.

Luiland had vele Boomtorens verloren, maar de luiaards vochten door. Hun lichamen misschien slap en uitgeput, maar zelfs dan kon je van een tak vallen, of een hendel verschuiven, waardoor hun houten machines ergens een mensenmachine plette. Ze hadden de mensen vertraagd, dat was iets. Ze hadden hun aantallen en wapens zodanig verlaagd dat ze misschien de laatste Boomtorens konden redden, voor nu. Ze hadden het goed gedaan, maar—

Toen alle mensen dichtbij genoeg waren, sloot Ismaraldah haar ogen. Een bubbel vormde om haar heen terwijl een rode adem haar mond tergend langzaam verliet, alsof ze in vertraagde tijd uitademde—

Dat was exact wat ze deed.

Alle mensen om haar heen bewogen met dezelfde vertraging. Ze knipperden niet meer, of zo langzaam dat Sotho het niet zag. Hun snelste voorwerp, de machine, bewoog alsof het vastzat in dikke lagen modder. Wat voor Sotho één seconde van de strijd was, werd nu hele uren of misschien wel dagen voor iedereen binnen de bubbel. Zo’n krachtige magie dat Ismaraldah het niet al te lang kon uitvoeren—slechts totdat haar adem opraakte.

Ah ja. Godin van de Tijd. Sotho was het bijna vergeten.

Net zoals, toen de bubbel oploste en Ismaraldah weer bij zinnen kwam, alle mensen Luiland waren vergeten.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

9. De Leeflijn van Luiland

Met vereende krachten wisten Sotho en Didrik Ismaraldah te pakken, vlak voordat ze haarzelf aan de Wensvervuller kon aansluiten. Een apparaat dat in werkelijkheid juist je echte wens wegnam en…