1. Boomtoren Vol Vreemdelingen
Het prachtige Luiland telde Vijftig Boomtorens en in elk daarvan gebeurde niks. Daardoor kon Sotho nergens heen. Echt hélemaal nergens. Hij had net zo goed een standbeeld kunnen zijn.
De luiaard lag doodstil op een stapel bladeren. En ook al had hij maandenlang nauwelijks geslapen, hij was rusteloos en wilde nu toch echt omhoog.
De stem van zijn beste vriend weerklonk vlakbij. Sotho kwam eindelijk in beweging—om snel te schuilen achter een dikke boomstam. Hij had zijn beste vriend al een jaar niet gezien of gesproken, en dat mocht lekker zo blijven. Want hij hield van die grappige luiaard Lothan en vandaag was een slechte dag.
Lothan wandelde slaperig langszij; Sotho dook dieper in de stapel bladeren. Ogen dicht, stil zijn. Maar precies op dat moment viel een andere luiaard uit haar Boomtoren op honderd meters hoogte.
Eindelijk! Hij moest snel zijn!
Zijn beste vriend was nog niet de hoek om, of Sotho stormde uit zijn schuilplaats en rende op de lift af.
Een rechthoekig vlot van planken hing met dikke touwen van een boomtop. Het begon al te zweven. De vallende luiaard viel op een paar houten bouwwerken in de lucht, rolde verder, en landde toen op een tak die ver doorboog.
Dat versnelde de lift.
Sotho maakte een grote sprong en klampte zich maar net vast aan de rand. De grote klauwen van luiaards waren hiervoor gemaakt, maar toch voelde het als te veel moeite.
Terwijl hij omhoog werd getakeld, gleden overal om hem heen jonge luiaards giechelend van de glijbanen. De lange buizen van hout slingerden en kronkelden door Luiland, als reuzenslangen die met elkaar vochten op honderd meters hoogte. Eentje had zelfs een verticale cirkel waarmee je over de kop ging. Dat was nodig geweest om ruimte te maken voor een ander bouwwerk dat luiaards lang geleden hadden aangelegd.
Hij mocht blijven kijken van zichzelf. Deze luiaards waren nog jong. Dus hij bleef kijken totdat ze allemaal kleine stipjes waren die op de bosgrond eindigden. De vallende luiaard was nu ook een stipje en viel op de laatste tak, die doorboog en de lift het laatste zetje omhoog gaf. Daar wilde hij niet naar kijken. Hij weigerde zelfs te denken aan haar naam toen hij haar in zijn gedachten bedankte.
Sotho kwam aan op de bovenste laag. Vanaf hier koos hij de juiste kabelbaan naar zijn eigen Boomtoren. Dikke touwen, vaak verstevigd met klimop, verbonden alle toppen als een spinnenweb voor een spin ter grootte van een stad. Eronder hingen stenen die zo rond mogelijk waren geslepen, zodat je er fijn op kon zitten en hangen, terwijl de kabelbaan je automatisch vervoerde.
Hij genoot van de wind in zijn haren—en viel bijna in slaap op honderd meter hoogte—toen luid gespetter hem bereikte. Ah, natuurlijk. Gisteren was Lothan uit zijn boom gevallen, en daarmee had hij de Waterhendel verschoven, waardoor nu automatisch water uit de zee werd gepompt. Het zou uit de vele fonteinen barsten en de omringende bloemen verfrissen.
Sotho probeerde niet te denken aan alle luiaards die nu dankzij zijn ritje drinkwater hadden.
Maar toen hij aankwam in zijn boomhut, hield het spetteren niet op. Zijn huis lag niet vlakbij de zee, maar het klonk alsof de oceaan elk moment bij hem binnenstroomde.
Was het de moeite waard om te kijken? Enerzijds was hij zo rusteloos dat hij uit zijn boomhut wilde springen; anderzijds was zijn hoofd uit het raam steken écht te veel moeite. Straks zag iemand hem nog moeite doen of buiten adem zijn. Net zo erg als toen Oma hem een keer zag lopen in plaats van de houten roltrap nemen. Brrr.
Hij wenste voor de zoveelste keer dat de Vloek van Luiland zou verdwijnen. Zijn enige doel in het leven en hij was nog geen stap dichterbij. Brrr, denken aan stappen was al zwaar. In chagrijnigheid vernielde hij het bordje met zijn huisnummer en verwrong zijn gezicht. Stomme wereld. Stomme plek. Waarom moest hij nou weer hier worden geboren?
Zijn lichaam viel ter plekke tegen de muur van zijn hut en hoopte op wat slaap—
Het gespetter werd vervangen door luid geknars, getik en … gezang? Het geluid van brekende takken zwol aan, samen met een gepiep dat klonk alsof ze een van hun houten machines niet goed met olie hadden ingesmeerd.
Verdorie.
Hij keek uit zijn raam, en door wat hij zag tuimelde hij over de rand en viel weer helemaal omlaag.
Ja, stomme wereld. Zeker.
Tijdens zijn val boog hij enkele brede takken en hielp de jonge luiaards, die net de glijbanen namen, weer met de lift omhoog. Sommige bleven beneden hangen, ook benieuwd naar het geluid. Sotho hield zijn blik strak gericht op een zwart puntje dat over de grens van Luiland stapte.
Het puntje kreeg langzaam vorm. Het was een levend wezen, lopend, met een hele rare vacht en—
Een andere luiaard greep hem plotseling vast, twintig meter boven de grond. Het was zijn grootmoeder, de oudste luiaard die hier nog leefde. Of simpelweg de oudste luiaard die hij zich herinnerde.
“Mensen,” fluisterde ze, haar lichaam bol van spanning. Ze leunde voorover en vernauwde haar ogen. “Eén mens. Een jonge vrouw.”
Samen hingen ze van een protesterende tak en keken hoe het stipje vooruit stapte. Soms hurkte ze even om een plant te bestuderen of een stuk boomschors in een potje op te slaan. Alles wat ze pakte werd geplaatst op haar wagentje, die ze daarna met piepende wielen meetrok.
“Zei je nou mens?” vroeg Sotho. “Zoals uit jouw spookverhalen?”
Grootmoeder had hij ook al lange tijd niet gesproken, en dit gesprek mocht ook niet te lang duren. Maar voor spookverhalen over mensen had ze altijd tijd vrijgemaakt.
Samen klommen ze naar een lagere tak, slechts enkele meters boven het hoofd van de jonge vrouw. Tientallen andere luiaards deden hetzelfde in de omringende bomen. Ze volgden elke voetstap alsof het een adembenemende actie was, elk gezang alsof het een verboden boodschap bevatte. De jongste luiaards bevroren op de glijbaan en vroegen elkaar wat een mens was.
De vreemdeling had speelse krullen en was nauwelijks volwassen, terwijl ze neuriede en leek te genieten van elk grassprietje. Ze hield nu al zeven potjes in haar armen, waarvan twee gevuld met insecten die uit alle macht probeerden los te breken.
Toen ze haar eerste stap zette in het hart van Luiland, liet ze die allemaal vallen.
“Oh mijn. Oh mijn god. Zijn dat glijbanen? En—”
Ze rende op hun houten constructies af. Haar vingers pulkten eraan en duwden tegen willekeurige hendels. Dat ze daarmee vier boomhutten verplaatste en twee kabelbanen verlegde tussen de wolken had ze niet door.
Toen pas hield ze zich in, alsof haar vingers zich hadden gebrand aan kokend heet hout, en keek angstig om haar heen. Haar hoofd draaide tientallen rondjes voordat ze eraan dacht om omhoog te kijken.
“Aaah!”
Ze sloeg een hand voor haar mond, maar haar gekrijs liet al twee luiaards van hun tak vallen.
“Oh mijn god. Sorry. Ik ga al weg. Ik wist niet dat dit … dat dit luiaard territorium was.”
Natuurlijk, beste lezer, verstonden de luiaards niets hiervan. Sinds het incident met de Babbelbroers konden de meeste diersoorten niet meer met elkaar praten. Ik vertaal alles voor jou, beste lezer, om je te helpen begrijpen. Want dit is een verhaal dat je niet mag missen.
Alle dieren doken weg. Ze schuilden achter hun ouders, bedolven zich onder bladeren als camouflage, of wilden deze ene keer best even moeite doen om op eigen kracht omhoog te klimmen.
Ook Sotho merkte dat hij ineenkromp. Zo groot! Met zulke grote armen! En die mond vol scherpe tanden! Hij voelde zich al rusteloos, maar dit … dit mens bewoog de hele tijd. Ze had in korte tijd die hele afstand in Luiland afgelegd.
Terwijl zijn hoofd vulde met beelden waarin hij werd opgegeten of platgestampt door dit mens, begreep hij waarom ze de dominante diersoort van de wereld waren.
“Dat harnas beschermt hen. We moeten zeker niet aanvallen,” zei grootmoeder. “Zij noemen dat kleding, maar mij belazer je niet.”
“Niet te veel tegen me praten,” mompelde Sotho. Hij keek grootmoeder kortstondig in haar glimmende zwarte ogen. “Ik kan je nog niet kwijt.”
Ze glimlachte kort, maar keek daarna ook snel weg.
“Mijn naam is Mindy,” zei het mens met trillende stem. “Ik wandelde hier toevallig. Sorry.”
Ze wees in het rondte, naar alle kleurrijke bloemen, imposante Boomtorens, en prachtige paden en glijbanen om het allemaal moeiteloos te verbinden. Zelfs vuurvliegjes waren gevangen en geplaatst in gekleurd glas om regenbooglichtjes te maken. Heggen, gesnoeid in de vormen van mythische dieren en goden, vormden een erehaag waar Mindy onderdoor was gelopen.
Sotho dacht dat Luiland ongelofelijk oud moest zijn, als zijn voorouders dit allemaal op hun slakkentempo hadden gemaakt.
“Maar hoe …” zei Mindy buiten adem. “Hoe hebben we dit nooit eerder gevonden!? Hoe kan dat?”
Grootmoeder naast hem kwam in actie. Haar volgende woorden waren moeilijk te geloven, zeker als hij zag hoe Mindy net zo ineenkromp als zij en haar armen voor haar borstkas hield, maar ze waren duidelijk.
“Zij moet uitgewist en het liefst zo snel mogelijk. Verleid haar om de Vloek aan te raken.”
2. Vloek van Luiland
Er was geen ontkomen aan: Sotho moest zijn beste vriend Lothan opzoeken. Samen moesten ze Mindy naar de Vloekcirkel leiden en zorgen dat dit probleem snel werd opgelost. Lothan kreunde over de zware missie, maar Sotho was blij dat hij iets kon doen. Hij kon niet wakker blijven, hij kon ook niet slapen, en hij werd er gek van.
“Blijf op afstand. Die mensen zijn wreed en doden je met één klap! Brrr.” zei Sotho.
Lothan hing ondersteboven van de tak. “Dus … we moeten zorgen dat ze ons volgt, zonder ooit in haar buurt te komen?”
“Niemand zei dat het makkelijk ging worden.”
“Niemand zei wat dan ook.”
Mindy ging door met het bestuderen van alle wonderlijke dingen. Eens in de zoveel tijd keek ze nerveus omhoog, maar de meeste luiaards waren al teruggegaan naar hun bedje. Grootmoeder ook—ja, ze had het weer goed bekeken, met haar excuus over “slechte gezondheid”.
Het was aan Sotho en Lothan om dit klusje te klaren.
Dus hij liet zich de laatste paar meter vallen en plofte voor Mindy’s neus. Ze gaf weer een kort piepje en keek—ze keek bezorgd?
“Heb je je bezeerd? Je viel van superhoog.”
Sotho keek moeilijk. Lothan wuifde zijn klauwen als indicatie dat hij het ook niet wist. Wat zou ze zeggen? Uiteindelijk schudde hij maar zijn hoofd.
“Oh. Oh dat is fijn. Wacht, kan je mij verstaan?”
Sotho werd opnieuw nerveus. Hij begreep aan haar toon en gezicht dat ze een vraag stelde, maar welke vraag? Hij schudde opnieuw zijn hoofd. Dat leek veilig.
“Oh. Dat is dan minder fijn.”
Mindy perste haar lippen samen en keek verloren om haar heen. Ze hield twee van die gekleurde lichtjes in haar handen en plaatste ze op haar kar, voordat ze herinnerde wat diefstal betekende.
Uiteindelijk viel ze in een diepe zucht op haar kont. Wat dééd die vrouw? Was dit een truc van de mensenmonsters? Grootmoeder zei altijd al dat ze zéér intelligent waren. Allemaal cadeautjes voor hun hersenen gekregen van de goden, toen ze hier nog rondliepen.
“Je hebt geen idee, luiaard, hoe vaak ik wenste dat alle dieren weer met elkaar konden communiceren. Er is zoveel dat we niet weten. Zoveel … pijn omdat jullie niet kunnen zeggen wat jullie willen.”
Lothan plofte eindelijk naast hem.
“Bedankt dat je wilde testen of dit mens je ging verslinden,” fluisterde hij. “Maar dit duurt wat lang. Kom, we lopen naar de Vloek, ze volgt vast wel.”
“Moet … moeten we dat wel doen?” zei Sotho. “Ze doet ons niks. Ze lijkt banger voor ons dan wij voor haar!”
Lothan fronste en pakte zijn vriend stevig vast bij de schouders. “Luister naar jezelf, luie slomerd! Ben je nou verliefd geworden op een mens?”
“Niet verliefd. Brrr. Maar—”
“Nou dan.”
Lothan trok zijn vriend mee.
Het hoofdpad van Luiland was een nette route van platgestampt zand en soms houten bruggen. Lekker breed, lekker weinig gebruikt. Maar nu namen ze een dunner zijpad, met meer hobbels en pijnlijke stenen, dat uitkwam op een donkerder gebied met bomen die bijna in elkaar groeiden. Een gebied dat daardoor een flauw lichtje extra liet sprankelen.
Mindy bleef zitten, verbaasd.
Sotho probeerde met zijn armen haar bewegingen van eerder na te doen. Het betekende vooral dat hij willekeurige bomen en stenen aanwees—en toch werkte het. Het vrouwenmens lachte, stond op, en liep achter hen aan.
Tegen de tijd dat ze de Vloekcirkel bereikten, was de avond definitief gevallen. De luiaards bevroren direct op de rand van de cirkel. De Vloek was vervelend aantrekkelijk, zoals een bed als je slaperig was, of water na dagenlang zonder drinken. Maar ze hielden zich staande.
Mindy deed hen na. “Is dat ding … slecht? Goed? Waarom laten jullie mij dit zien?”
Ze deed een paar stappen dichterbij, maar stopte opnieuw.
“Hij is mooi. Het ziet er haast magisch uit, zoals in een fantasy film of zoiets. Moet ik …”
Ze keek naar de vele buisjes, potjes en gereedschappen op haar karretje. Een paar daarvan zaten gestoken in haar witte labjas die aan de onderkant was gerafeld en gescheurd.
“Misschien begrijpen jullie dat ik een onderzoeker ben,” mompelde ze. “Moet ik hem onderzoeken? Nee, sorry, domme vraag. Jullie begrijpen me niet.”
Ze stapte nog dichterbij, haar vingers al vooruitgestoken om de Vloek aan te raken. Sotho wist niet wat er in zat, maar het omhulsel was een web van gebogen takken en bladeren, als een rieten mand. Het voorwerp binnenin gaf verblindend licht dat nu alleen kon ontsnappen door die kleine gaten. En het was sterk genoeg dat het omhulsel aanraken al je einde betekende.
Mindy giechelde. Ze stopte weer en keek om haar heen, alsof ze met haar ogen elk hoekje van het prachtige Luiland wilde fotograferen. Ze legde haar hand op de eeuwenoude boomstronken en hurkte om het fijne zand binnenin de Vloekcirkel te strelen.
“Soms twijfel ik over mijn keuze om dit te doen,” mompelde ze. “En soms overtuigt de schoonheid van de natuur me met gemak.”
Ze keek achterom. Lothan wuifde zijn armen voorwaarts, alsof hij haar aanmoedigde die laatste stap vooruit te maken. Sotho glimlachte terug, het magische licht weerspiegelt in zijn nieuwsgierige ogen.
Ze stapte naar het voorwerp.
Sotho’s adem stokte.
Terwijl haar vingertop het voorwerp aanraakte, mompelde ze weer. “Wie weet, misschien vervult dit magische voorwerp wel mijn vurige wens voor communicatie.”
Sotho verstond het. Hij begreep wat ze zei, alleen terwijl ze het aanraakte. Ze sprak over haar wens. Haar grootste wens was de luiaards begrijpen, niet innemen of vermoorden.
Hij krijste, maakte een machtige sprong voorwaarts, en beukte Mindy uit alle macht weg van de Vloek.
Het voorwerp tolde, viel met een smak van de pilaar, en deukte de grond diep in. Mindy en Sotho rolden meters door, totdat ze de cirkel verlieten en tegen een boom tot stilstand kwamen. De mensenharen vielen over zijn gezicht; zijn klauwen hadden haar polsen stevig vast.
Hij sprong meteen weer van haar vandaan, buiten adem.
Mindy duwde haarzelf overeind, haar gezicht bleek en haar mond wijd open. De stilte hing tussen hen, alleen doorbroken door Lothan die hem vastgreep en schreeuwde wat hij in hemelsnaam aan het doen was.
“Wens?” zei Sotho tegen Mindy, mensenklanken die hij moeilijk kon produceren. “Wens?”
Mindy knikte langzaam. “Wens, ja, maar—”
Hij wees indringend naar het voorwerp. Daarna schudde hij zijn hoofd en speelde dat hij dood neerviel, waarna hij weg krabbelde alsof hij een verdwijntruc had gedaan.
Ze knipperde niet meer. “Jullie probeerden mij dood te—”
“Wensvervuller,” zei Sotho, waarbij hij de twee woorden die hij had gehoord combineerde. “Bestaat. Volgens grootmoeders verhalen.”
Hij zei hetzelfde tegen Lothan in hun eigen taal.
“Het is een sprookje, luie lummel,” zei hij. “Waarom zou anders de helft van de luiaards zweren dat de Wensvervuller nooit bestond?”
Mindy stond op en bekeek het voorwerp van afstand. Ze gooide niet de vele takken van haar labjas, ze keek niet naar haar verwondingen, ze had alleen oog voor het licht. Ze wreef over haar kin voor een eeuwigheid.
Sotho danste heen en weer op zijn tenen. Dat gevoel van rusteloosheid kwam er nu aan alle kanten uit, terwijl hij nerveus wachtte op een signaal van het mens.
“Ik ga de rest vertellen wat je hebt gedaan,” zei Lothan. “Dit is dom. Dit wordt onze dood!”
Mindy draaide eindelijk naar hen toe. Haar ogen glommen weer en ze pakte meteen potjes van haar kar. Terwijl ze sprak maakte ze de beste gebaren die ze kon verzinnen.
“Dit is iets slechts voor jullie, ja toch? Wij zoeken … Wensvervuller. Ik help jullie genezen van deze Vloek. Oké?”
Ze stak haar duim op. Sotho probeerde het na te doen, maar zijn klauwen hadden geen duim. Die mensen hadden ook véél te veel oneerlijke voordeeltjes.
Maar de poging werd herkend. Mindy giechelde en stalde neuriënd haar spullen uit.
Sotho dacht voor een seconde dat hij echt verliefd werd op deze mensenvrouw. Daarna stapte hij voorzichtig naar haar toe. Dichtbij genoeg dat ze hem met één klap kon doden.
En hij probeerde haar te helpen met haar onderzoek.
3. Tijdloze Wensen
Hoe langer Sotho met Mindy samenwerkte, hoe meer hij dacht te begrijpen van wat ze deed. Ze plaatste een apparaatje op alle hoeken, klikte op een knop, en ineens kwam er een perfecte tekening van de omgeving uit het apparaat! Vervolgens startte ze een andere machine waarop de tekeningen elke seconde veranderden, vooral als ze ergens op klikte. Soms zei ze “aaah” en was ze blij, soms zei ze “uugh” en zette ze de machine gefrustreerd uit.
Hij wilde graag helpen, maar na vijf voorwerpen tillen was hij al buiten adem. Ook al waren die voorwerpen kleine bakjes met weinig inhoud.
Mindy zei een hele hoop tegen hem, maar hij kon niks ervan begrijpen. Hij zei vooral dat woord “Wensvervuller” terug en raakte geïrriteerd dat ze niet begreep dat hij nu naar die persoon wilde zoeken.
Ze zei iets hoopvols na een volgende meting.
Hij zei voor de honderdste keer: “Wensvervuller! Nu!”
Maar elk gesprek stopte voordat het was begonnen. Op die manier kon je nooit samen iets bereiken. Dus zijn frustratie groeide totdat hij vooral voorwerpen wilde gooien.
Hij had het nu een paar keer gezien: wat er gebeurde als je de Vloek aanraakte. Je had even de tijd voordat je niet meer terug kon. Mindy had hem kort aangeraakt en leek nog de oude. Dus misschien …
Zijn klauw pakte Mindy’s pols. Hij stapte naar de Vloek en stak zijn andere klauw ernaartoe uit.
Hij raakte het aan, negeerde het zoemen van magische kracht door zijn lijf, en sprak razendsnel: “IkwildatwenuWensvervullerzoeken.”
En hij trok weer weg. Hij keek naar Mindy’s gezicht: ja, hij kende haar nog, alles was goed. Als het was misgegaan, had hij nu gedacht dat hij alleen in de Vloekcirkel stond.
Mindy verzamelde moed en deed hetzelfde. Terwijl ze hem aanraakte sprak ze: “Hoeofwat?”
“Wezenofding. Magischegloed. VerstoptinLuilandvolgenslegendes.”
Beide wezens stapten weg van de Vloek en bestudeerden hun handen. De aanraking voelde alsof je vingers verbrandden, maar in werkelijkheid gebeurde dat niet.
Een andere luiaard viel van zijn tak hoog in de lucht.
Sotho gebruikte het moment om samen met Mindy op de lift te stappen. Mindy knikte, maar begreep ze het echt? Hij had geen idee.
Terwijl hij tegen de touwen hing en uitrustte van dit zware werk, wees Mindy onophoudelijk delen van zijn wereld aan. Ze was enthousiast over de grote houten takken, die aan elkaar vastzaten en vrijwel heel Luiland tot één machine maakten. Als iemand hoog op een tak viel, boog deze door, en boog daardoor een andere tak door, die daardoor aan een touw trok, en die hele keten van bewegingen trok uiteindelijk de lift omhoog.
Er waren delen van Luiland die ze nog steeds niet begrepen. Takken die ze vaak genoeg in alle richtingen hadden geduwd, en gehoord dat het ergens aan vast zat, maar ze wisten niet wat. Pas een paar maanden geleden ontdekte Lothan toevallig dat onder de varens een paar houten knoppen verstopt zaten die de bomen verder uit elkaar duwden, alsof je het dak van Luiland opende.
Hij hoopte dat Mindy’s mensenogen misschien meer zouden zien. Want luiaardogen vielen zo snel dicht.
Ze zei “ooh” over de boomtoppen. Die kwamen in allerlei felle kleuren—natuurlijk genoeg om geen pijn te doen aan je ogen, net anders genoeg om een mooi schilderij te zijn. Sotho had jarenlang gedacht dat bomen nou eenmaal zo eruit zagen, totdat hij leerde dat ze aan de rand van Luiland allemaal dezelfde saaie bruine en groene tinten hadden.
Toen de lift stopte, keek Mindy één keer omlaag en trok meteen wit weg. Ze klampte zich vast een het touw en had pas laat door dat Sotho naar de boombruggen was geschuifeld. De wiebelende boomstammen waren aangelegd op plekken waar je omhoog moest en de kabelbaan—en zwaartekracht—dus niet voor je gingen werken. Ook daarover kroop Mindy alsof ze een baby was, terwijl ze weigerde opzij te kijken.
Alle luie goden, wat hadden ze zich vergist in die mensen. Ze waren bang voor alles! Hij zou haar nu een duwtje kunnen geven en—brrr, zou hij nooit doen.
Ze kwamen aan bij de allerhoogste Boomtoren. Aan alle kanten groeiden prachtige planten, die de boomstam en de machines erachter bedekten. Daardoor leek het alsof de hele omgeving een zacht bed was, gevormd rondom een wenteltrap richting de absolute top.
Daar ontdekte Mindy het doel van deze reis.
De boom bevatte een uitgehold binnenste. Iemand had geleefd in deze knusse kamer, maar leek lang geleden vertrokken. Langs de rand waren vele verbindingen gebouwd, maar de takken en touwen die het moesten vastmaken aan de rest van de machines waren geknapt of gebroken. Alle luiaards hadden lang geleden besloten dat het onmogelijk was voor hen om deze boom weer aan te sluiten.
Althans, dat was wat Sotho zag. Hij keek nu hoopvol naar Mindy’s gezicht. Zij was hier pas net. Zij had pas net haar relatie met de Wensvervuller gestart—dus als de Wensvervuller hier nog steeds woonde, moest zij diegene wél zien.
Mindy veegde haar zweethanden af aan de vieze labjas. Ze stapte naar binnen, haar ogen gericht op één duidelijk punt: de comfortabele ligstoel. Ja, ja, daarin zou een luiaard wel gaan liggen.
Wat stom. Sotho had duidelijker zijn wens moeten zeggen. Nu … nu wenste Mindy misschien wel iets raars! Of alleen haar eigen ding! Brrr. Echt wat een mens zou doen.
Sotho volgde op de voet, ademloos.
Maar Mindy liep voorbij de ligstoel, naar een cirkelvorming houten voorwerp dat tegen de muur stond. Geen normaal hout, nee. Dit was Drakenhout, magischer, sterker, en vast nog meer. Sotho herkende het alleen omdat het ook was gebruikt voor veel van hun machines.
Haar vingers streelden de diepe groeven—
Een deur in het voorwerp klapte plotseling open en duwde haar achterover. Een witte panda stuiterde uit de cirkel en versteende bij het zien van haar bezoekers.
“Oh,” zei de panda. “Dacht dat hier nooit meer iemand kwam. Mijn excuses voor de rommel dan.”
De luiaard en mensenvrouw keken naar elkaar. Mindy tikte tegen haar oor. Sotho knikte.
Ze konden haar allebei verstaan.
“W-Wat ben jij?” stamelde Mindy.
“Een panda. Je zou denken dat jij als biologe wel—”
“H-Hoezo ken je mij?”
De panda rolde haar ogen. “Ik ben Ismaraldah, Godin van de Tijd. We zullen elkaar, in jouw toekomst, vaker hebben ontmoet.”
“Ben jij de Wensvervuller?” zei Sotho. De aanbidding droop van zijn stem.
“Was ik dat maar,” mompelde ze, terwijl ze de deur dichtdeed en haar cirkelklok beter verborg.
Mindy had een rood hoofd en zocht steun bij de ligstoel. “Sorry, maar, dit is allemaal even héél raar. Tijd? Als in tijdreizen? Panda’s die mensentaal kunnen—”
“Ja, ja, nee. Ik ben hier alleen omdat er een vast punt aankomt. Zo ongeveer nu, maar ik kan er ietsje naast zitten.”
“Vast punt?”
“Er gaat iets héél belangrijks gebeuren hier. Zo belangrijk dat het altijd opnieuw gaat gebeuren, hoe vaak ik de tijdlijn ook verander.”
Ze keek weg en een traan vormde. “En toch ga ik het weer proberen te veranderen.”
Stilte heerste voor meerdere minuten. Daarna slikte Ismaraldah, veegde de traan weg en keek terug met een glimlach. “Sorry, dit was geen warm welkom. Ik ben blij je weer te zien Mindy!”
“Ik heb je nog nooit ontmoet!”
“Wij gaan grootse dingen bereiken samen,” zei de panda, waarna ze haar zachte poten in Mindy’s armen haakte. “Wat hoorde ik nou over een Wensvervuller?”
“Men zegt dat hier een Wensvervuller woonde in Luiland,” zei Sotho. “Maar de helft kan diegene niet meer herinneren. Of misschien is diegene gestorven toen dit huis werd aangevallen.”
“Aangevallen?”
“Dat kan toch niet anders? Waarom zijn anders alle touwen en takken kapot? Luiland is stom. Er is vast nog een vloek, of een monster dat luiaards aanvalt, of iets. Brrr. Ik ga wensen dat die Vloek verdwijnt en alles wordt beter.”
“Vloek?” Ismaraldah wees om haar heen. “Luiland is gezegend door de goden! Kijk dan hoe goed jullie het hebben!”
Mindy had haarzelf gekalmeerd en durfde Ismaraldah zachtjes op haar schouder te tikken. “Hij meent het. Er is echt een Vloek.”
“Laat maar zien dan.”
Sotho nam uit automatisme de route omlaag genaamd “val-en-raak-een-paar-takken”. Ismaraldah en Mindy hadden geen vertrouwen dat hun botten dat zouden overleven en namen de langere route, over boombruggen, kabelbanen, glijbanen, en zelfs een klimwand gevlochten van viooltjes.
Toch stopte Sotho ver voordat hij de grond bereikte, waardoor Mindy hem weer kon inhalen. Hij bleef kleven aan een tak en keek droevig vooruit.
Bijna alle luiaards hadden zich verzameld in de grote open boomhut van Boomtoren 22. Ongehoord! Wat zijn ze aan het doen!? Zo branden al hun relaties met elkaar supersnel op!
Ze praatten steeds luider. Lothan stapte naar het midden en maakte zelfs armbewegingen. De energie! Het werk! Brrr.
“Wat zeggen ze?” vroeg Mindy aan Ismaraldah.
De panda moest voorover leunen, over Sotho heen alsof hij een stuk steen was, om het goed te horen. Haar oren spitsten en haar gezicht verwrong een paar keer.
Ze stapte terug en gaf Mindy een lief kneepje in de hand.
“Oh, niks, helemaal niks belangrijks.”
Sotho fronste naar haar. “Ze hebben besloten dat Mindy toch een onbetrouwbaar mens is en moet uitgewist. Ze weet nu te veel en heeft mij zogenaamd al omgetoverd. Mijn beste vriend noemt me een verrader!”
Dit weigerde Ismaraldah voor Mindy te vertalen. Dus Mindy klom neuriënd omlaag om de Vloek verder te onderzoeken.
4. Alleen Genezing
Ismaraldah wist meteen wat het was toen ze de eerste glimp opving van de Vloek. Zelfs de Godin van Tijd bleef op veilige afstand van dit voorwerp. Ze schudde haar hoofd bij het zien van de stellages en gereedschappen die Mindy erg vlakbij had opgesteld.
“Jullie hebben dat ding aangeraakt?” riep ze. “Bewust?”
“Om te communiceren,” zei Mindy schuldbewust. “Om sneller te weten hoe we het ongedaan maken. Een onderzoeker kan niks zonder te onderzoeken—”
“Dat is de Vlamvreter van Ardex.”
“Wie?”
Ismaraldah stompte haar poten diep in het zand. “De god die zijn leven gaf om jullie dit allemaal te geven. Die persoon, weet je wel? Nee, nee, natuurlijk niet. Mensenscholen onderwijzen dit deel van de geschiedenis niet eens meer.”
Ze tekende een paar voorwerpen in het zand. “Alle goden hadden hun eigen Hemelvoorwerpen. Ardex had er als enige twee—lang verhaal. Ik probeer ze uit de handen van andere wezens te houden, maar ik denk dat een groep ze al lange tijd verzameld en voor mij verborgen houdt. Dit is het eerst in lange tijd dat ik deze weer zie.”
Mindy nam foto’s van de tekeningen. “Waarom mogen andere wezens ze niet—”
“Omdat ze dus ongelofelijk gevaarlijk zijn!” Ismaraldah bleef haar hoofd maar schudden. “Wees blij dat jullie je brein niet hebben gebroken door dat ding steeds aan te raken voor communicatie.”
“Maar … maar wat doet het?” vroeg ze.
De witte panda krulde haar staart als een deken om haar heen, alsof ze haarzelf wilde verstoppen. “Het is mijn schuld. Ardex wilde magie toevoegen aan zijn voorwerp omdat hij dacht dat de wereld er beter van zou worden. Uiteindelijk krijgt hij gelijk, in de huidige tijdlijn, maar nu …”
Een paar van Mindy’s apparaten bliepten. Sotho wist inmiddels dat ze dan resultaten terug had gekregen.
Ismaraldah keek mee, maar haar ogen zagen niks.
“De Vlamvreter brandt relaties op. Wie onder de invloed is kan maar een bepaalde tijd iemand zien, met iemand praten, aan iemand denken. Als die tijd om is … verdwijnen ze volledig uit hun hoofd, hun ogen, hun leven.”
Ze klom behendig in een boom en wees naar de luiaards die nu uit Boomtoren 22 stroomden.
“Ik weet zeker dat hier luiaards rondlopen die jij, Sotho, niet eens meer kan zien. Zoals jij denkt dat met de Wensvervuller is gebeurd.”
Mindy stuiterde enthousiast door het gesprek heen. “Ik heb misschien iets gevonden! Iets over de structuur van de Vlamvreter en de energie die het uitzendt!”
“Echt?” vroeg Ismaraldah verbaasd. “Mensen zijn zo arrogant dat ze denken Hemelvoorwerpen wel even te begrijpen in een paar dagen? Het is magie!”
“Alles in de natuur volgt regels en wetten,” zei Mindy direct. “Goden en magie volgen gewoon wetenschappelijke regeltjes die we nog niet kennen. Totdat we ontdekten hoe het weer werkte, dachten we ook dat het magisch was en door regengoden geregeld.”
“Jij ziet een tijdreizende panda en je gelooft dat nog steeds?”
“Ik heb nog geen bewijs gezien van dat je kan tijdreizen.”
Ismaraldah’s gezicht verduisterde. “Ik ben geen pop die een optreden geeft. Ik heb de zware taak om de hele tijdlijn in leven te houden.”
Sotho zag Mindy heen en weer stuiteren, zeventien potjes en apparaten tegelijkertijd in haar armen. Hij volgde hoopvol, maar had natuurlijk niks begrepen van wat ze net zei.
“Ze is in gevaar!” fluisterde hij tegen Ismaraldah. “De andere luiaards kunnen elk moment komen om haar tegen die Vloek aan te duwen als het moet! Met … met mij er misschien bij.”
“Wat zegt hij?” vroeg Mindy met een lach.
“Dat hij hoopt dat je snel de oplossing voor de Vloek hebt,” zei Ismaraldah.
“Waarom lieg je hierover?” vroeg hij boos. “Jij bent geen Godin. Je bent veel te gemeen.”
Mindy keek vrolijk naar de twee dieren. “En nu?”
“Alle luiaards houden inmiddels van je en willen dat je doorgaat met je onderzoek.”
Sotho duwde haar opzij. Hij stapte weer naar het voorwerp, klaar om het aan te raken en zelf Mindy te vertellen hoe het zat.
Had hij dat ervoor over? Misschien voorgoed iedereen vergeten, zodat Mindy misschien zijn wens kon vervullen en de Vloek uitschakelen?
Ja. Ja, hij voelde dat dat zo was.
Hij zette de laatste stap—alle andere luiaards bestormden de plek.
Laten we eerlijk zijn, beste lezer, het was niet echt bestormen natuurlijk. Ze vielen sloom van een tak, ze schuifelden richting de Vloekcirkel, en een paar zeiden met slaperige stem dat iedereen moest “blijven staan of anders”. De enige reden dat het toch indruk maakte, was omdat ze met zoveel waren en alle kansen op ontsnappen ontnamen.
Ismaraldah greep Sotho stevig vast.
“Zeg tegen hen dat dit allemaal jouw plan was,” fluisterde ze. “Mindy jou laten vertrouwen zodat je haar daarna volledig kon uitwissen.”
“Ik lieg niet tegen mijn volk,” zei Sotho zelfverzekerd.
Ismaraldah zuchtte en klom op zijn hoofd, zodat haar kleine lichaam toch boven iedereen uittorende.
“Stop deze onzin! Jullie hebben elkaar nodig. Mindy en Sotho proberen jullie te helpen.”
Geen enkele luiaard stopte met bewegen. De kring rondom Mindy, Sotho en de Tijdreizigster kromp verder en verder, waardoor ze niets anders konden dan naar de Vloek stappen.
“Gek,” zei de panda. “Normaal gesproken werkt dit.”
“We hebben anderen niet nodig,” zei een luiaard. “Juist niet! Het zou een ramp zijn voor ons.”
“Maar ze spreekt de waarheid,” riep Sotho. “Mindy denkt ons te kunnen genezen!”
“Ja, dat is wat een verrader zou zeggen,” beet Lothan hem toe.
Ze sloten hen verder in. De Vloek brandde in hun rug, akelig dichtbij. Lothan kwam tot leven en versnelde zijn pas, een stuk hout vooruitgestoken als wapen.
Sotho liet zijn armen hangen en stopte met bewegen. “Ze kan mij niet verstaan, dus geloof dat ik nu de waarheid spreek. Dit was allemaal het plan. Mindy’s vertrouwen winnen en dan toeslaan. Brrr, ik haat mensen en ze moeten uitgewist! Ja toch? Ja toch?”
De luiaards bevroren.
Mindy had al die tijd haar onderzoek voortgezet. Ze pakte voorwerp na voorwerp, klikte furieus op haar machine, en zei regelmatig het woord Eureka!
Sotho werd weer toegelaten onder de luiaards. Hij kreeg zelfs een paar schouderklopjes en opmerkingen over hoe slim dit was, terwijl ze klaarstonden om Mindy met hun houten speren tegen de Vloek te drukken.
Alleen Lothan bleef achterdochtig; die had als enige Sotho’s reddingsactie van even geleden gezien. Waardeloze vriend. Hij mocht tegen die Vloek aanlopen!
Mindy keek om en zag wat er stond te gebeuren. Sotho had wat tijd gewonnen, maar niet veel.
Ze liep vrijwillig naar de Vloek en raakte hem aan, allemaal zodat ze één laatste boodschap kon geven aan alle luiaards.
“Vlamvreterstuurtdeeltjesdeluchtin.” Ze vertraagde, van de pijn, van de angst dat ze te snel sprak om te worden begrepen. “Deeltjes lijken virus die precies het deel in onze hersenen aantast dat relaties regelt. Gezichten herkent. Namen herinnerd. Dat is wat ik nu weet. Als—”
Ze krijste van de pijn. Sotho gooide bladeren tegen zijn oren om het weg te krijgen.
Mindy’s felle ogen keken naar Ismaraldah. “Eureka!”
Ze liet de Vlamvreter los en zakte naar de grond.
De luiaards spatten uiteen, bang elkaar te lang te zien, bang hun relaties op te branden. Beter dat ze snel in hun eigen bed gingen liggen en die kansen bewaarden voor … later.
Maar grootmoeder bleef staan.
“Ze wilde ons echt helpen?”
Sotho kroop naar Mindy en hield haar bewusteloze lichaam vast. Als ze wakker werd, zou ze een leeg bos zien en zich hard afvragen hoe ze hier kwam. Ze zou helemaal alleen zijn, bang, misschien zo geschrokken dat ze niet op tijd thuis kwam. Geen glijbanen zouden voor haar ogen verschijnen, alleen een doodgewoon bos waarover ze dus niemand vertelt.
Hij moest haar veilig thuisbrengen.
Ismaraldah had hetzelfde idee. Even later kwam ze beneden met haar klok; samen legden ze Mindy voorzichtig op de nogal kleine bankjes.
De godin sloot de deur, maar Sotho hield haar tegen.
“Je bent Godin van Tijd. Ik zou denken dat je wijs was,” zei hij verbitterd. “Dus is dit echt het beste om te doen? Toestaan dat je wordt misbruikt, andere wezens vervloeken, en liegen tegen de rest? Alleen maar zodat je bij een groepje hoort?”
Ismaraldah gaf hem een laatste gepijnigde blik. “Ja. Ik zou alles geven om nooit meer alleen te hoeven zijn.”
Ze verdween tussen de boomtoppen.
Sotho had geroken aan een leven met meer actie. Hij merkte dat de rusteloosheid even weg was. Toen hij zijn verdriet over Mindy kon vergeten, viel hij in een lange, heerlijke slaap.
5. De Vreemde Wensvervuller
Vele jaren later reisde een interessante boodschap door Luiland. Dat gebeurde dankzij een nieuw systeem dat ze hadden ontdekt: de Boodschapbomen. Als je dikke varens opzij duwde, bleken de meeste boomhutten een gat te hebben. Eentje die verbonden was met alle andere gaten in alle andere huizen, soms met dunne buizen door de lucht, soms met buizen netjes verstopt in de Boombruggen.
Een paar takken op hoge hoogte, aan de rand van het gebied, zetten het systeem in werking. Ze zogen lucht in en gebruikte dat om de boodschappen, gekrast in bladeren of takken, rond te pompen. Zo ontdekten ze ook dat vele takken die ze over de jaren hadden gebroken, per ongeluk of niet, eigenlijk buizen van dit systeem waren. Tja, niet alle boodschappen kwamen aan.
Deze boodschap wel. Hij viel rond het ochtendgloren op Sotho’s poten.
Mens! Nieuw mens in Luiland! Onze tweede kans!
Voor het eerst in weken zag Sotho weer andere luiaards. Tegelijkertijd kwamen ze omlaag, vallend of glijdend, om dit nieuwe mens meteen te begroeten.
Zou het weer een onderzoekster zijn? Zouden de mensen ondertussen weer betere machines hebben gemaakt? Die wezens vonden ook steeds sneller dingen uit. Inmiddels zeiden de luiaards ook “Eureka” elke keer als ze een nieuw deel van Luiland uitvogelden.
Het bleek niet één mens, maar twee.
Twee volwassen mannen haastten zich over het hoofdpad. De ene had grijs haar, de ander een bril en een klembord. De grijze wees van alles aan, maar zo snel dat het brillenmens het nooit echt had kunnen zien. Hij knikte alleen maar en schreef allerlei getallen op.
Toen ze Luiland definitief binnenkwamen, bleef het brillenmens staan. De andere liep door en brak per ongeluk een tak van een van hun machines. Hij besteedde er geen aandacht aan—wat was een gebroken takje voor een mens?—totdat hij zag dat er stukken metaal in de tak zaten.
De twee mannen hurkten om het metaal te bestuderen. Daarna braken ze nog een paar takken af en vonden dezelfde inhoud, wat hen steeds meer vragen liet stellen. Brrr. Dat ging zó lang duren om weer te repareren!
De eerste luiaards ploften achter hen en probeerden het woord Mens in hun taal uit te spreken, wat Sotho had geleerd van de korte tijd dat Mindy er was. Stop! Niet aan denken! Hoe meer je aan haar denkt, hoe eerder je haar vergeet.
De mannen keerden geschrokken om. De ene verzette zijn bril en keek nog eens goed, de andere trok een zwart voorwerp van zijn riem en richtte het op de luiaard.
Weer zo’n fototoestel? Gereedschap? Sotho landde nu ook en stapte nieuwsgierig dichterbij.
“Blijf staan of ik schiet,” riep de man.
“Ik wil niet vervelend doen, meneer,” zei degene die nu zijn bril schoonmaakte, “maar luiaards verstaan onze taal ni—”
De oudere man gromde. “Als je niet vervelend wilt doen, waarom ben je dan vervelend?”
Hij bleef het voorwerp richten, terwijl zijn vinger langzaam naar een hendeltje onderin gleed. Ah, dus toch zo’n machine. Minder indrukwekkend dan Luiland, en minder leuk dan Mindy’s karretje—stop met aan haar denken!—maar dat was prima.
De luiaards gebaarden dat de mannen moesten volgen. Daarna liepen ze naar het kleinere pad dat uitkwam op de Vloekcirkel. Onderweg wees Sotho alle mooiste plekjes van Luiland aan.
“En dit is onze Boodschapboom die bijna alle buizen met elkaar verbindt,” zei hij. Hij wist dat ze het niet begrepen, maar hij wilde vriendelijk overkomen en goed beginnen. “En dit is de Bloemenwand. Je kan erin klimmen, maar we staan liever stil om te kijken naar de mooie bloemen. Oh, en als je aan die hendel trekt, dan krijgt deze hele open plek een regendouche.”
De mannen volgden, zij het op nóg langzamer tempo dan de luiaards. De oudere man hield zijn voorwerp gereed, maar richtte het niet meer. De brillenman had inmiddels een andere bril opgezet en geconcludeerd dat zijn ogen hem niet voor de gek hielden.
Ze kwamen aan bij de Vlamvreter. In de volle zon was het licht minder fel, en leek het een doodnormale mand op een pilaar, maar je voelde hoe je lichaam naar dat punt werd getrokken.
De luiaards wezen ernaar en speelden vervolgens alsof ze het aanraakten en pijn hadden. Dit deden ze allemaal net wat anders, de een meer overtuigend dan de ander, waardoor de oudere man aan zijn voorhoofd krabde.
“Ze leiden ons naar een voorwerp,” mompelde de brillenman, “om te zeggen dat we het niet moeten aanraken?”
De oudere man stopte zijn zwarte voorwerp terug aan zijn riem en stapte dichterbij. “Niet zomaar een voorwerp. Kijk wat erin zit. Heb je ooit zoiets gezien?”
“Nee. Maar ik had tot vandaag ook nog nooit luiaards gezien.” Hij verzette zijn bril en bestudeerde de Vlamvreter van alle hoeken, terwijl hij snel een behoorlijk gedetailleerde schets maakte. “Mag ik vragen waarom jij zo zeker was dat dit “gewoon een leeg stuk bos” was, meneer?”
“Omdat het op alle kaarten staat. Omdat iedereen dat denkt.” Hij glimlachte naar zijn kameraad met het klembord. “We hebben goud gevonden, man. Ik voel het. Jij toch ook?”
“Ik voel me vooral ongemakkelijk, meneer.”
De oudere man streek door zijn grijze haren en keek omhoog, naar de onderkant van een Boombrug. Hij wees naar een boom verderop die ongeveer de grens van Luiland markeerde.
“We beginnen daar. Snelste route hiernaartoe. Wij mogen het misschien niet aanraken, maar een hijskraan kan dit makkelijk meenemen. Of misschien …”
Een korte lichtflits verscheen op zijn borstkas. Hij keek omlaag en glimlachte. “Ah, eindelijk opgeladen. Die van jou ook, man.”
Hij drukte tegen zijn borstkas. Zijn kleding, een stoffig pak, veranderde in een stevig harnas. De brillenman, die een meer gerafeld bruin pak droeg dat tenminste nog een beetje camoufleerde, kreeg snel zijn eigen harnas. De mensen leken wel robots geworden.
De luiaards keken elkaar verbaasd aan. Wat nu? Mindy had snel begrepen wat ze wilden, maar dat bleek nu een uitzondering.
“Wensvervuller,” zei Sotho uiteindelijk.
“Ik ben de Kerstman niet,” gromde de man gedachteloos. “Betaal maar als je de Wensvervuller wilt gebruiken.”
Brr. Dat was een koude reactie. Hij had eigenlijk de zin “Genees ons van deze vloek” moeten leren.
Na het aanzetten van het harnas, klonk de stem van de brillenman alsof het door een metalen buis kwam. “Wist je dat dit hier lag, meneer?”
“Nee. Ik weet alleen dat schatten overal liggen als je maar zoekt. Herken je het? Lijkt het op iets dat we eerder vonden?”
“Absoluut niet, meneer. Ik raad het af om dit aan te raken, meneer. Ik raad het ten zeerste af.”
De man knikte. Het was een moeizame en bijna onzichtbare beweging als je hoofd vastzat in lagen metaal. Ze stonden op en liepen weer weg.
“Herinner onze baas aan de afspraak. Zij doen waar ze zin in hebben, maar alle voorwerpen zoals deze zijn van mij.”
“Ja, meneer, natuurlijk.”
“Vertel niemand hierover en laat je tekeningen niet—”
Sotho sprong snel voor de mannen, voordat ze te ver weg liepen. De man had meteen zijn zwarte voorwerp weer gericht op zijn hoofd. De brillenman liet zijn klembord vallen.
“Onderzoeken! Genees ons! Alsjeblieft, aardige mensen.”
Sotho probeerde alle denkbare gebaren, maar hij zou zichzelf ook niet hebben begrepen. Alleen het woord mens bleef hangen.
De grijze man grinnikte. “Wat zei je nou man, over dat ze onze taal niet begrepen?”
“Misschien hebben we ook een andere schat gevonden, meneer,” zei hij met trillende stem. “Misschien moeten we onze afspraak met de baas—”
“Alle dode vogels,” vloekte de oude man, “ik neem dat gloeiende ding mee!”
Hij draaide snel om en stampte op het voorwerp af. De brillenman probeerde hem te stoppen, maar werd slechts meegetrokken aan zijn arm. Het harnas was zwaar, maar leek hen ook extra kracht en snelheid te geven.
De luiaards kwamen allemaal in beweging om een muur te vormen die hen tegenhield. Ze waren te langzaam.
Met z’n tweeën vielen de mannen tegen het voorwerp. De grijze man rukte het los voor zichzelf en drukte het tegen zijn borstkast als een baby.
Sotho versteende op een meter afstand, klaar om weer een uitgewist wezen op te ruimen.
Maar de mannen krijsten niet. Ze keken de luiaards nog recht in de ogen aan—ze zagen hen nog! De Vloek leek géén effect te hebben gehad.
Toen de mannen wilden weglopen, echter, vloog de Vloek uit hun handen en plaatste zichzelf terug op de pilaar, als ware het vastgemaakt met elastiek.
6. Kaalkappers
Sotho had het nog nooit gedaan: Luiland verlaten. Eerst snapte hij niet waarom, als hij de plek toch zo stom en vervloekt vond. Daarna herinnerde hij dat hij een luiaard was, niet gemaakt om zo ver te lopen.
Maar nu bewogen zijn poten uit zichzelf en leidden hem naar de rand. Waar de bomen hun regenboogkleuren verloren en het spinnenweb in de lucht plaatsmaakte voor een grauwe leegte.
Hij had een slecht gevoel over deze nieuwe mensen. Ze hadden nog lang geprobeerd de Vloek van de pilaar te rukken, maar hij bleef teruggaan. Toen probeerden ze de pilaar zelf te vernielen, maar die gaf geen krimp.
De mannen liepen snel terug naar een vierkant, metalen gebouw in de verte. Het was bedolven onder lichtjes en spuugde regelmatig rijen mensen in harnas uit. Vanaf hier leken het mieren die in alle haast hun mierenhoop verlieten.
Daarnaast stond een veel kleiner gebouw met een lange rij.
De bomen werden niet alleen kaler hier, ze waren al snel helemaal weg. Beide gebouwen stonden in een lege vlakte met alleen nog stompjes die werden gebruikt als houten stoelen door vermoeide werkers.
Zijn klauwen grepen de tak boven hem om—
Hij werd teruggetrokken. Na een snelle draai stond hij oog in oog met Lothan.
“Uit mijn ogen,” zei Sotho. “Vandaag is een slechte—”
“Grootmoeder zei dat je de mensen ging bespioneren,” zei hij. Hij wriemelde aan bladeren en klom aan dezelfde tak, waardoor deze ver doorboog. “Klonk als een leuk avontuurtje voor mijn lamme luiaard en ik, toch?”
“Je wilt onze relatie laten opbranden voor dat? Hangen aan een tak en mensjes bekijken? Wegwezen! Bewaar het voor een beter moment!”
“En wanneer komt die?”
In stilte keken ze maar allebei naar de drukke mensen. Ze namen plaats in gele machines. Zodra ze werden geactiveerd, bromde de hele vallei alsof een aardbeving op komst was.
“Je noemde me een verrader en had bijna Mindy te vroeg uitgewist,” zei Sotho. “Ik wil geen leuk avontuurtje met jou.”
“Kom op, slome slak. Dat is zo lang geleden. Vergeten en vergeven? Ik zie nu dat je gelijk had, en, en—”
De volgende machines die aangingen bromden zo hard dat Lothan schrok en de tak kortstondig losliet. Lothans stem beefde onophoudelijk. “Nu heb je ook gelijk. De rest denkt dat de mannen ons van de Vloek willen verlossen; volgens mij willen ze hem gewoon stelen.”
“We praten te veel,” zei Sotho. “Ik zie je te veel! Ga in een andere boom zitten.”
Lothan kneep bladeren fijn. “Maar ik wil niet meer in mijn eentje in een boom zitten!”
Sotho ook niet. Dat schreeuwde de stem in zijn hoofd. Lothan was zijn beste vriend omdat ze vroeger een paar keer samen hadden gespeeld. Wedstrijdjes wie het eerste de klimwand van bloemen kon trotseren. Proberen de glijbaan in tegenovergestelde richting te nemen, of op je buik—iets waardoor Lothan nog steeds een pluk haar rondom zijn navel miste.
Nee! Niet aan denken! Dan gaat het weer sneller.
Sotho sprong geïrriteerd uit de boom en liep dichterbij het mensenkamp. Lothan volgde direct.
“Ik denk … zou je niet meer afstand houden?” piepte Lothan. “Anders halen we die witte panda van jou! Als hulp! Ja, dat doen we, blijf hier. Ismaraldah! Ismaraldah!”
“Ze leek het niet leuk te vinden hier,” zei Sotho met een grom. “Snap ik wel.”
De brommende machines kwamen in actie. In de ogen van een luiaard bewogen ze razendsnel. Hun zwarte rupsbanden persten de bruine modder nog wat fijner terwijl ze de bomen rondom Luiland naderden.
Het ene moment stond de eeuwenoude boom nog fier overeind; het andere moment knakte hij en lag dood op de grond.
Het ene moment lag Luiland veilig achter een grens van dichtbegroeid bos; het andere moment had het een open wond waarin mensen stroomden.
Nu reden ze rechtstreeks op Sotho en Lothan af.
De vrienden grepen elkaar vast en slingerden terug naar de tak waar ze zojuist—die tak was ook weg. Ze struikelden over een stomp die ze niet hadden gezien, waardoor ze aan elkaar geplakt doorrolden als een wiel, over de hele open plek. Ze ontweken ternauwernood een machine, maar bij de volgende waren ze minder gelukkig.
Het mens dat erin zat drukte verbaasd op een grote rode knop om alles uit te zetten. De luiaards botsten tegen de zijkant en ketsten af, waarna ze diep in natte modder vielen. Ze hoorden wat geschreeuw en gestamp om hen heen, maar niemand kwam dichtbij.
Ze waren beland vlakbij de rij mensen voor het tweede gebouwtje. Alleen twee kleine kinderen durfden naar hen toe te stappen en een hand uit te steken. De luiaards waren te bang om hem aan te nemen. Een paar werkers maakten een foto van hen en renden daarna gealarmeerd het hoofdgebouw in.
“Volgende!” riep een stem van binnenin het gebouw. De vrouw die vooraan stond glimlachte breed en stapte enthousiast naar binnen. Waren ze zo blij dat ze bomen mochten omhakken? Waarom konden ze hen niet gewoon met rust laten?
Op het gebouw stond “Wensvervuller” in vrolijke letters. Het leek misplaatst, alsof een kermiskraampje uit de lucht was gevallen in een oorlogsgebied. Eronder prijkte een tekening van gouden munten met een lang, lang getal ernaast.
Een vrouwenstem schalde door krakende speakers. “Herinnering: houdt uw wens in de aanslag en betaal contant.”
“Pap? Pap?” zei een meisje in paniek. “Wat was ook alweer mijn wens? Ik ben hem vergeten! Ik ben hem vergeten!”
“Jij wilde de beste danseres ter wereld worden, schatje. Ik ga vragen dat ons hele gezin voor altijd goede gezondheid mag hebben.”
“En dat kunnen ze geven?”
“Alle vorige klanten zweren dat hun wens is uitgekomen. Hoe gek ze ook waren! Voor dat bedrag, ja, mag dat ook wel.”
De luiaards waren snel vergeten door de ongeduldig wachtende mensen.
“Nou, dit was ons avontuur,” zei Sotho. “De intenties van de mensen lijken me duidelijk. Tot de volgende keer. Als die komt.”
Sotho schrok van zijn eigen laatste zin. Lothan bleef achter met hangende schouders. Hij greep nog naar zijn vriend, maar raakte afgeleid.
Een flits. Een gloed. Tijd leek even te vertragen en ging daarna onverbiddelijk door.
Sotho klauterde verder door de modder. Een klok van drakenhout lag plotseling in het gras en Ismaraldah stapte eruit—maar deze keer was ze niet alleen. Ze werd gevolgd door een zonnedas die vriendelijk zwaaide, maar daarna bleekjes wegkeek en steun zocht bij de muur.
“Ah, volgens mij zitten we nu goed,” zei ze vrolijk. “Dit is ongeveer het vaste punt.”
Ze gaf de zonnedas even de tijd om bij te komen, maar zelf huppelde ze direct naar het grotere gebouw. Sotho en Lothan volgden haar alsof ze een magneet was. Ze stopten even om elkaar aan te kijken, te wachten of die ander weg zou gaan, maar ze wilden allebei niet missen wat nu ging gebeuren.
De panda klauterde via een regenpijp naar een balkon. De luiaards volgden even behendig, hun klauwen de perfecte grootte.
Eenmaal daar trippelde ze over een laag grind en dook plat tegen de muur, naast een groot raam. De luiaards volgden met meer herrie, hun lichaam sowieso te gigantisch om zich te verstoppen.
Door het raam zagen ze de twee mannen van eerder. De oudere man zat in een grote stoel achter een bureau bedekt met dode bomen. Voornamelijk in de vorm van papier, maar de brillenman had ook enkele stukjes uit echte bomen meegenomen en in potjes gestopt.
“Ik heb het nog eens nagelezen, meneer,” zei de brillenman voorzichtig. “Ik denk dat het bos valt onder beschermd leefgebied van Luiaards, hoewel het vreemd is dat niemand het gebied kent.”
“Dus?”
“Dus we mogen het niet kappen.”
“Onzin! Wie volgt die regeltjes nou nog? Over twee jaar zijn alle mensen toch al verdwenen in hun ruimteschepen.”
“Dat is misschien wat optimistisch over de staat van onze technologie, meneer.”
“Die gloeiende diamant van de luiaards is van mij. Heb je die bouwwerken gezien? Die bruggen hoog in de lucht? Ik weet zeker dat ze meer schatten verbergen voor ons. Hoe we eraan komen is onbelangrijk.”
“Ik snap natuurlijk dat u ook uw brood moet verdienen, meneer. En een dak boven uw hoofd. Maar—”
De oude man viel slap, alsof zijn hele lichaam niet kon geloven wat hij net had gehoord. “Man, ik heb vijf villa’s. Ik kan de hele bakkerijketen kopen.”
“Vergeef me, meneer,” zei de brillenman. “Maar als u al genoeg rijkdom heeft, waarom zoekt u naar meer?”
“Maar brillenmans, als je al zoveel bomen hebt gezien, waarom wilde je dan dit bos bekijken?”
Hij liep terug naar de deur en mompelde: “Als ik niet snel ben, is er geen bos meer te bekijken.”
Ismaraldah deinsde weg van het raam. De luiaards keken haar verwachtingsvol aan, want ze hadden niks hiervan verstaan.
“Ik geef jullie een belangrijke taak,” zei ze. “Om de operatie van de mensen te saboteren en ze weg te jagen.”
“Nog meer tijd samen doorbrengen?”
Sotho stapte weg van Lothan. Hij wilde zijn vriend niet vergeten. Hij wilde later avonturen beleven, als die mensen weg waren, Luiland veiliger, hij meer energie had. Maar op deze manier—
Lothan zuchtte diep en sjokte zelf al naar de rand van het balkon.
De zonnedas klom net naar boven. Hij zag er iets beter uit en schuurde warm tegen de panda aan.
Ismaraldah bleef Sotho streng aankijken.
“Dieren kregen het vermogen om in de toekomst te denken. Om diep na te denken over gevolgen van hun acties. Mensen kregen dat vermogen het beste van allemaal. Het zorgde dat ze verder kwamen dan alle andere dieren—het zorgde ook dat ze elke dag een beetje ongelukkiger werden.”
Sotho had geen zin in een preek van een tijdreiziger. Zijn leven was al vervloekt genoeg. “Maar je hebt gezien wat er gebeurt als we te veel—”
“Ja, ja, ja, dat is waarschijnlijk je toekomst. Maar ga je nu ten onder? Vind je het leven nu verschrikkelijk? Is het nu onmogelijk om te spelen of een avontuur te hebben met je beste vriend?”
Weer kwam de stortvloed aan herinneringen binnen. Genoeg om zijn hart sneller te laten kloppen en zijn ogen automatisch te laten zoeken naar zijn vriend, die net van de regenpijp sprong en in de schaduwen langs de “Wensvervuller” sloop.
Maar hij had hem verrader genoemd! En tegengewerkt! En … en … en wat dan nog?
Hij slingerde langs de regenpijp omlaag en riep naar zijn vriend dat het tijd was om mensen te saboteren.
7. De Kwade Mensenval
Sotho en Lothan kwamen buiten adem terug in Luiland en werden daarom belachelijk gemaakt. Sotho gebruikte de onrust in zijn poten om zelf in een boom te klimmen en er weer vanaf te vallen, zodat Lothan de lift kon nemen en andere luiaards kon verzamelen. Want Lothan zag eruit alsof hij elk moment weer in slaap kon vallen, ook al was het zeldzaam dat het ook lukte.
Zoals meestal spraken ze af in Boomtoren 22, praktisch het hart van Luiland. De helft kwam niet eens opdagen. Ze blieven liever alleen in hun boomhut, proberend te slapen, maar zonder succes. Ze stuurden alleen een bericht via hun Boodschappenboom: Ga mijn relatie met jullie niet opbranden voor DAT.
De anderen zeiden eigenlijk hetzelfde, maar dan tegen hun gezicht.
“Kost allemaal moeite,” zei een grijsgroene luiaard. “Alle mensen die hier ooit zijn gekomen, zijn weggegaan zonder te herinneren dat Luiland bestond. Onze machines helpen en beschermen ons. Onze boomtorens zijn nooit omgehakt.”
“Ja,” riep Ismaraldah, “omdat jullie voorouders wél moeite deden om problemen op te lossen.”
“En wij zijn dankbaar. En slaperig.”
“Jullie zijn zombies,” zei Didrik met enige neerbuigendheid.
“Wat?”
“Ah nee laat ook maar, dat kennen jullie nog niet.”
Ze kregen niemand mee. Dus het was aan Sotho, Lothan, Ismaraldah en Didrik.
Toen de nacht viel, kropen ze terug naar de twee gebouwen. De mensen hadden precies alles gekapt tot aan de rand van Luiland. Lothan hoopte dat ze misschien toch doorhadden dat het verboden was om verder te gaan. Niemand anders had hetzelfde optimisme.
De machines hadden diepe paden gedrukt in de modder. Enkele daarvan werden omgezet in échte paden, met lantaarns langs de weg die fel schenen. Het viertal koos een ander pad in de schaduwen en bereikte snel de eerste machine.
“Mensen zijn niks zonder hun machines,” zei Ismaraldah. “We vernielen ze allemaal en het duurt weer een half jaar voordat ze jullie iets kunnen maken.”
Het grootste probleem was de rij voor de Wensvervuller: die bleef maar doorgaan. Zelfs ’s nachts. Zelfs als het gebouw sloot, bleef iedereen slapen op hun plek, bang hun plekje te verliezen.
Ze moesten de machines onbruikbaar maken zonder teveel lawaai. Vooral Didrik vond het stom dat hij niet alles kapot mocht slaan en mompelde iets over strenge tijdreizigsters.
Sotho trok zich omhoog aan de deurhendel. Maar hij had nooit een deur geopend in diens leven, dus hij vloog verbaasd mee met de openslaande deur, totdat hij onhandig ondersteboven naar binnen klom. Daar zuchtte hij van verlichting bij het voelen van een warme, zachte stoel. Brrr! Sommige uitvindingen van die mensen waren zo gek nog niet.
Zijn scherpe klauwen grepen in het rond en trokken alles los en kapot. Hendels werden uit hun metalen kast gerukt. Draadjes staken overal uit. Zelfs de stoel werd achterstevoren neergezet. Toen hij de machine weer verliet, vond hij het erg lijken op de kapotte machines rondom de oude Boomtoren van de Wensvervuller, waar hij en Mindy Ismaraldah voor het eerst ontmoetten.
De anderen waren druk bezig met de rest van de rij machines. Ze waren niet netjes teruggezet—sommige hadden nog halve bomen in hun metalen klauwen—wat het plan vertraagde. Ze moesten lange afstanden afleggen in de schaduwen.
Sotho moest toch echt naar de machine die dichtbij de rij wachtenden stond. Een paar bewakers in harnas liepen wel rond, maar die kletsten vooral met elkaar en dronken een heet goedje. Honderden mensen die nerveus om zich heen kijken zouden hem eerder zien.
Hij gebruikte de schaduw van het tweede gebouw in heel dichtbij te komen. Als hij nou één perfecte sprong maakte, dan vloog hij maar twee seconden in het licht. Ging dat? Het moest maar—
Een man verliet het Wensvervuller gebouw. Met een brede glimlach onder zijn snor, en een gigantische doos spullen in zijn armen. Zijn lange jas wapperde in de strenge nachtwind en sloeg onbedoeld Sotho in het gezicht.
“En? En?” zeiden de eerstvolgende klanten.
“Volledig vervuld,” zei hij, pulkend aan zijn snor. “Ik wilde de allernieuwste apparaten, vooral mobieltje en computers, zelfs degene die nog niet officieel waren uitgekomen. En kijk eens!”
Hij toonde iets van de inhoud van de doos. Toen een kind een glimmende mobiel eruit wilde pakken, trok hij het snel terug en liep weg.
Sotho bereidde zich voor om de machine toe te takelen, nam een flinke hap adem, en—
Een hol, knallend geluid galmde tussen de gebouwen. Sotho keek geschrokken op.
Zijn vriend, die net nog bovenop het dak van een machine stond, viel naar beneden met slappe ledematen. Hij deed geen enkele poging zichzelf te redden en pletste in een modderige plas.
“Lothan!” schreeuwde hij, klimmend over de machine.
Felle lampen gingen aan. Alle bewakers kwamen in beweging om de luiaards te vangen. Het waren er niet veel, vertelde Sotho zichzelf, terwijl hij toch maar deze laatste machine probeerde te vernielen.
Enkele tellen later stroomde de rest van de bewakers naar buiten. Genoeg om de rij wachtenden te verdrukken en de luiaards razendsnel te omcirkelen.
Sotho sprong van van dak tot dak, zigzaggend over de machines. Ismaraldah probeerde Lothan op te tillen en mee te nemen; zijn vriend bewoog niet mee.
Zijn pad door de lucht hield op. Hij draaide om en sprong terug naar het hoofdgebouw. Enkele uitstekende stenen waren zijn enige grip, terwijl hij zocht naar iets om mee te slingeren.
Didrik maakte een salto over hem heen. Hij had genoeg aan die kleine uitsteeksels om over de hele muur te klimmen en zo een paar grote knoppen te bereiken. Hij mepte op de eerste om een alarm af te laten gaan, maar ook om de deuren geforceerd te sluiten.
De twee mannen in pak waren de laatste die het gebouw verlieten voordat de stalen deuren op slot gingen. De oudere man hield weer dat zwarte voorwerp vast, gericht op Sotho, dan Didrik, dan weer Sotho.
Eindelijk vond Sotho wat hij zocht. De mensen hadden dunne zwarte touwen gespannen in de lucht om flink elektriciteit te leveren voor alle machines en operaties. Hij pakte Didriks poot en slingerde met hem op het eerste touw, dan het tweede, dan het derde. Bij elke val pakte hij net op tijd het volgende touw, waardoor het flink verboog in het midden en de menselijke bouwwerken liet kraken en piepen.
Het waren natuurlijk geen touwen, beste lezer, maar elektriciteitsdraden. Het is niet aan te raden voor mensen om deze aan te raken, zelfs als ze een beetje beschermd zijn met een omhulsel. Maar de dikke klauwen van luiaards konden het aan en het was de enige manier om rennende mensen voor te blijven.
De bewakers wisten niet wat ze moesten doen met een vijand die boven hen slingerde. De oudere man had inmiddels zijn harnas geactiveerd en volgde hen van onderen. Sotho kon makkelijk op snelheid komen, de elektriciteitsdraden zoals hun eigen spinnenweb op honderd meter hoogte, en haalde Ismaraldah in op de rand van Luiland.
“Hij is te zwaar,” pufte ze. “Didrik, neem over.”
Sotho was buiten adem, zijn ledematen als riet dat zonder weerstand heen en weer waaide.
De mensen hadden hun aandacht verlegd naar de machines. Degene die nog werkten werden aangezet en meteen vooruit gereden om Luiland te betreden. De eerste bomen werden snel geveld. Toen alle machines aan het werk waren, zakten bomen opzij alsof het grassprieten waren, waardoor Sotho nooit langer dan een minuut in dezelfde boom kon klimmen.
Hun boom klapte alweer achterover. Sotho’s wereld trok scheef en Ismaraldah schoof een stukje omlaag. De volgende boom was nog ver. Kon hij die sprong maken? Kon hij hem nu maken?
De man met grijze haren was hen als enige verder gevolgd. Hij stond nog altijd onder hen, het zwarte voorwerp omhooggericht.
Ismaraldah keek naar voren, naar achter, naar voren, naar achter. Didrik pufte en kreunde met Lothans gewicht op zijn schouders, en zijn loopje leek op dat van een schildpad.
Dit was een achterlijke missie, herhaalde Sotho tegen zichzelf. Een stel luiaards! Tegen mensen! Het waren bijna goden, met die machines van hen.
De boom stond nu zo scheef dat hij duizelig werd.
De tijdreizigster greep Sotho vast en smeet hem naar de volgende boom; Didrik deed hetzelfde met Lothan.
De luiaards bereikten zo veilig de eerste boomhut. Maar de tijdreizigster en haar vriend vielen hulpeloos omlaag, richting de harde bosgrond die in brand stond.
Nee, niet zomaar bosgrond. Ze vielen richting de Vloek. En de man had de plek in brand gezet in de hoop de Vloek los te wrikken.
Zijn zwarte voorwerp volgde de vallende panda en zonnedas van boven naar beneden. Hij blies de grijze lokken uit zijn ogen en hield zijn wapen nu met twee handen vast.
“Kom op dan! Geef me een reden om te schieten.”
Ismaraldah en Didrik hielden elkaar vast en keken elkaar liefkozend in de ogen.
Daarna klapten ze met hun volledige lichaam op de Vloek. De Vlamvreter. Maar ze lieten elkaar niet los.
Bij hun aanraking groeide het licht verblindend vel, genoeg om het hele bos te laten denken dat het dag was. De man werd achterover geblazen en landde verderop tussen varens. De pilaar brak. De twee dieren vielen bewusteloos eromheen.
De eerste boomhut brak uit elkaar. De eerste Boomtoren, van de vijftig die allemaal nooit in gevaar waren geweest, viel in schilfers, splinters en metalen spijkers tussen de takken van lagere bomen. De bloemenwand verloor de eerste bloemen. Het spinnenweb miste nu een ankerpunt. De gekleurde lichtjes gingen één voor één uit.
En terwijl Sotho hulpeloos toekeek hoe zijn Luiland brandde en afbrak, kon hij alleen maar gebukt gaan onder een realisatie. Luiland leek inderdaad door goden gezegd, het mooiste plekje op dit continent, en hij had er al die jaren alleen maar over geklaagd.
8. Maar Eén Oplossing
Sotho dacht dat de ogen van een tijdreizigster alles wel zo’n beetje hadden gezien. Dat ze konden voorspellen wat er gebeurde en niks haar verbaasde. Maar Ismaraldahs ogen glommen op dit moment slechts van angst en onwetendheid, als een pasgeboren kind, op zoek naar het bewijs dat ze de wereld niet was vergeten.
Didrik hield haar vast. Ze keken elkaar in de ogen en glimlachten. Ze kenden elkaar nog, dat was het belangrijkste.
De glimlach viel weg.
“Ik voel het,” zei ze zachtjes.
“Ik ook,” zei Didrik. “De belofte dat ik je nooit zou vergeten moet ik … ben ik bang …”
“Nee, nee, nee. We lossen dit op.”
Ze hielpen elkaar overeind en waggelden naar Sotho, die zich over Lothan had gebogen. Zijn vriend leefde maar had een vervelende wond in zijn schouder. Hij sliep om te herstellen.
Zijn vriend leefde. Sotho had er nooit over na hoeven denken—had geweigerd erover na te denken. Maar het had weinig gescheeld of Lothan was weg. Al die opgespaarde momenten, uitgestelde dingen die ze samen zouden doen, zouden per direct zinloos zijn geworden.
Hij gaf zijn vriend een knuffel en fluisterde dat hij bij hem bleef totdat hij wakker werd, keer op keer, ook al brandde dat de relatie sneller op.
Ismaraldah en Didrik hadden een discussie die liefdevol begon maar nu steeds luider werd.
“Het is te gevaarlijk,” zei Didrik. “We zijn maar net met ons leven hieruit gekomen. We hebben ongelofelijk geluk dat de machines op elektriciteit werken en nog niet verder het bos in konden. Maar de mensen komen terug, en snel.”
“Geef me geen preek over de toekomst,” zei Ismaraldah bitter, ook al gaf ze hem meteen een zoen.
“We weten niet eens of het werkt. Hoe het werkt. Wat het is. Wij kunnen niks beginnen tegen de machtige mensen en hun stalen wapens!”
“Maar het is de enige oplossing.”
“We gaan niet terug, zeker niet nu we gewond zijn.” Het was een definitieve uitspraak. Van de stoere atletische zonnedas was nu weinig meer over. “Er is altijd nog ons andere plan. Ik word nog steeds ziek van het tijdreizen en kan nauwelijks buiten mijn eigen leeflijn.”
Ismaraldah keek rond. Luiaards vielen links en rechts omlaag om precies de juiste takken te buigen, waardoor het water ging stromen en de brand werd geblust. De luiaards die gisteren nog beweerden dat ze hier wel veilig zaten, werkten het hardst van allemaal om de machines aan de gang te krijgen. Ze raakten zelfs buiten adem.
“Je zei toch dat er rond dit moment een vast punt was?” vroeg Sotho. “Een heel belangrijk moment. Wat jullie ook van plan zijn, kan dat het zijn?”
De tijdreizigster gaf Didrik nog een knuffel. “Nee. Volgens mij was het vaste punt … wat er net met ons gebeurde.”
Ze leek op iets te wachten, terwijl ze ene Jacintah vervloekte. Niet veel later, tussen de houten rommel van afgebroken bruggen en machines, verscheen haar klok.
Een zwarte panda strompelde eruit.
“Ik zei nog zo dat je voor het vaste punt terug moest komen!” krijste Ismaraldah.
“Ik kan geweldig plaatsvouwen, maar niet goed tijdvouwen. Hoe vaak moet ik het nog zeggen?”
De zwarte panda bewoog niet met stappen of sprongen, maar door kleine stukjes te teleporteren. Het ene moment klom ze uit de klok, het andere moment hing ze boven Sotho en keek bezorgd naar Lothan die kuchte en leek te ontwaken.
“Nou. Goed. Je bent er nu, zusje. We gaan meteen op missie.”
Didrik zuchtte diep en likte zijn wonden, maar volgde naar de houten klok. Het voertuig leek groter van binnen dan van buiten—en zelfs dan pasten ze er met z’n drieën net in. De klok leek origineel ontworpen voor precies één bestuurder.
“Wat is de missie?” vroeg Sotho.
“Ik zie maar één oplossing voor al deze problemen. We breken in bij de Wensvervuller en maken onze wensen werkelijkheid. Alles wat ik heb gehoord suggereert dat dit echt je wensen vervult!”
Sotho’s lichaam voelde twee kanten op getrokken. Bij Lothan blijven? Mee helpen en de Wensvervuller ontmoeten?
Lothan werd wakker. Hij kermde meteen van de pijn.
“Blijf rustig liggen joh. Je bent veilig. De mensen zijn even weg, opladen voor een nieuwe aanval.”
Zijn vriend glimlachte. Hij glimlachte, terwijl een vlinder op zijn bolle neus landde.
“Dat was leuk! Eindelijk beleven we nog eens iets, rare boomridder.”
“Ik—Lothan—” Sotho glimlachte ook. “Het was leuk. Totdat jij …”
Lothan wuifde met zijn klauw. “Risico van het leven.”
Sotho keek nogmaals over zijn schouder. Dit was de laatste kans om mee te gaan op die missie.
Lothan glimlachte weer. “Ga maar naar je volgende avontuur. Hoe meer we uit elkaar zijn, hoe langer we elkaar herinneren, toch?”
“Ik herinner denk ik liever de leuke dingen die we samen gaan doen,” zei Sotho, waarna hij zijn vriend een laatste schouderklop gaf—op zijn gezonde schouder—en richting de houten klok sprong.
Ismaraldah draaide aan lange rijen klokjes op de muur. Jacintah zat met ogen gesloten in het midden en beweerde dat ze zich “concentreerde”.
Naar Sotho’s idee was er niks gebeurd, maar enkele tellen later gooiden ze de deur open en waren ze ergens anders. Namelijk, vastgeplakt aan het plafond binnenin het Wensvervuller gebouwtje.
Onder hen zat een jonge vrouw middenin een cirkel kaarsen. Ze praatte over haar wens, richting een donker silhouette dat hij niet goed kon zien.
“Het is eigenlijk simpel. Ik wil dat Jonathan verliefd op mij wordt, voor altijd. En dat we dan samen lieve kindjes krijgen en een gelukkig leven leiden.”
Een kraakstem reageerde met veel pauzes en haperingen, alsof het zelf niet wist wat het moest zeggen. “Ah, een wens waarvoor een ander mens moet veranderd. Heb je de regels wel gelezen?”
“Natuurlijk! Het is niet verboden!”
“Het kost extra,” zei de stem met genoegen.
“Wat denk je?” fluisterde Jacintah. Ze was geteleporteerd naar de nok van het dak. “Een zeldzame halfgod die het Tweede Conflict heeft overleefd? God van de Wensen?”
“Dat zou ik denken,” reageerde Ismaraldah, “als ik ooit ook maar iets over zo’n magie had gehoord.”
“Duuuus wat is het plan precies, dolle meiden?” zei Didrik, hangend aan één poot van een stalen buis in het plafond. “Een halfgod ontvoeren en dwingen onze wensen te vervullen? Terwijl diegene gewoon het alarm slaat en we allemaal doodje dood zijn, hè?”
“We moeten het proberen,” hoorde Sotho zichzelf zeggen. “Ik moet wensen dat Luiland altijd zo blijft als het is.”
Sotho’s hart klopte gevaarlijk snel. Hij was zo dichtbij. Hij zag al het prachtige Luiland uit zijn herinneringen, iedereen gelukkig, de hele dag samenkomen en de machines opbouwen, hemel op Somnia. Wacht—waar kwamen die herinneringen ineens vandaan? Dat had hij nooit eerder gedacht of meegemaakt?
“Maar wij gingen wensen dat die Vloek teniet wordt gedaan,” zei Ismaraldah. “Kan dat tegelijkertijd?”
“Als we wensen dat het tegelijkertijd kan?”
“Misschien. Dat is ook hoe mijn tijdreizen werkt. De tijdlijn is als een levend wezen dat zich helemaal aanpast aan hoe wij het steeds veranderen, soms behoorlijk creatief. Weet je nog, Didrik, die ene keer dat wij een schilderij van Da Vennisi per ongeluk hadden vernield en dat daardoor die hele persoon niet—”
Sotho wilde een klauw op haar mond leggen. Hoe kon je op dit moment nog praten over zulke kleinigheden? Ze moesten springen! De Wensvervuller pakken! Alles zou goed komen!
“Niet het moment, schat,” zei Didrik met hetzelfde ongeduld in zijn stem.
Jacintah teleporteerde langzaam dichterbij, van het dak, naar de schilderijen op de muur, naar deel van het donkere behang.
De vrouw onder hen had haar flinke betaling gedaan. Als beloning kreeg ze een helm op en een aantal plakkers met draadjes op haar nek, armen, en benen. De stem beweerde dat ze hiermee controleerden of dit écht je wens was. De helm bliepte, lichtjes flitsten, de vrouw maakte verbaasde kreten bij elk deel van het proces, maar uiteindelijk zei een computerstem: “Wens Bevestigd!”
Nee, dat was dezelfde stem als net. De Wensvervuller was een computerstem.
De jonge vrouw deed de helm af en trok de draden los. Ze glimlachte breed.
“Hier. Duizend goudstukken. Geef me de duurste twintig producten van Delja Digitaal.”
Meerdere werkers in harnas verschenen alsof ze uit de muur waren gevallen. Ze stopten het geld snel in een kist en gaven de vrouw wat ze wenste.
“En,” zei de krakende computerstem, “is je wens vervuld?”
“Jazeker! Dankjewel!”
De vrouw liep weg en de kamer was even leeg.
“Als we iets willen doen, moet het nu,” zei Jacintah met klem. “Gaan? Niet gaan?”
Sotho en Didrik hingen allebei van dezelfde buis, klaar om los te laten en bovenop het apparaat onder hen te duiken, of terug te slingeren.
Ismaraldahs ogen glommen. Ze leek haarzelf niet, alsof ze elk moment kon omvallen.
Zag ze het dan niet? Dit was oplichting! Het vervulde helemaal geen wensen! Het—Sotho las haar ogen iets langer en dacht het te begrijpen.
Dit apparaat kon dus de gedachten van wezens compleet veranderen. Het kon je eigenlijke verlangens weghalen en misschien iets anders terugzetten. Iets dat Delja Digitaal op sluwe wijze blijkbaar stapels geld opleverde.
Het kon dus Sotho’s verlangen naar een leven zonder vloek, of meer energie, of betere slaap … weghalen. Luiland zien branden zou hem niet meer zoveel pijn doen. Hij zou tevreden zijn met wat zijn leven dan ook was.
Het kon Ismaraldahs pijnlijke verlangen om altijd met Didrik te zijn en hem nooit te verliezen … weghalen. Als ze elkaar vergaten, zou het geen pijn doen, want ze verlangden niet naar elkaar.
De tijdreizigster liet haarzelf vallen, klaar om de draden van het apparaat te pakken.
Sotho en Didrik slingerden erachteraan.
9. De Leeflijn van Luiland
Met vereende krachten wisten Sotho en Didrik Ismaraldah te pakken, vlak voordat ze haarzelf aan de Wensvervuller kon aansluiten. Een apparaat dat in werkelijkheid juist je echte wens wegnam en verving door iets dat dit bedrijf financieel beter uitkwam.
Het deed de zonnedas pijn om zijn eigen geliefde zo als een klein kind te behandelen. Maar hij moest haar wegsleuren uit de kamer en haar geschreeuw negeren, in ieder geval tot ze veilig—
Geschreeuw dat de rest van het kamp had ontwaakt.
Velen waren al wakker, natuurlijk, want hun plan om Luiland plat te lopen was in volle gang. Maar bij het zien van het drietal inbrekers, wezen de soldaten en schreeuwden dat ze niet langer konden wachten. Er moest extra haast gemaakt. Hoe vaak de monteurs ook riepen dat ze nog niet klaar waren en hun elektriciteitslijnen nog te kort waren—de mensen besloten nu de volle aanval in te zetten.
Sotho struikelde Luiland in en wist niet wat hij zag. Alle luiaards, groot en klein, jong en oud, waren uit hun bed gekomen en hadden hier verzameld. Sommige wreven de slaap nog uit de ogen, de meeste leunden tegen takken alsof hun benen niet meer werkten, maar ze stonden er. Hij wist zeker dat er nog veel meer stonden, maar die wezens was hij inmiddels vergeten dankzij de Vloek.
“De mensen komen,” schreeuwde hij. “Je ziet het. Je hoort het. Ze hebben hun eigen harnas, hun beveiliging tegen de vloek, dus deze keer zal niet zijn zoals de vorige keren. Deze keer …”
Hij slikte. Zijn ogen sprongen tussen het zwartgeblakerde gat waar de Eerste Boomtoren net nog stond, en het prachtige kleurrijke Luiland dat nog te redden viel.
“Deze keer moeten we hen op eigen kracht wegjagen.”
“Waanzin!” riep een oude luiaard. “Wat gaan wij nou doen tegen wapens?”
“Veel te veel werk,” riepen jongere luiaards in koor. “Dat moeten onze kinderen maar doen, met de meeste energie.”
“We hebben niet eens een vervloekte steen uit Luiland kunnen verplaatsen,” zei een andere luiaard droevig. “Sommige dingen kan je niet bevechten, Sotho. Soms heb je pech en heb je verloren.”
De grond trilde. De mensenmachines trokken al richting Luiland, vergezeld door brekende takken en verblindende zwaailichten. Sotho werd om de seconde van achteren opgelicht, daarna weer van voren, en het wierp spookachtige schaduwen over de houtmachines van—
“Dat is waanzin!” schreeuwde hij. “Dat je maar opgeeft en het enige leven dat je hebt spendeert met niks doen en verstoppen. Met ontwijken wie je lief hebt en in eenzaamheid wensen voor beter, want het leven is toch zo oneerlijk en je kan er niks aan doen.”
De andere luiaards bleven stil. Sotho was bang dat ze weer in slaap waren gevallen, of deden alsof. Maar hun ogen waren wijd open en traanden terwijl ze hem aankeken. Een paar luiaards liepen naar elkaar toe voor een omhelzing. Ismaraldah knikte alsof ze het eens was; alsof Sotho need een toespraak had gehouden die zij voor hem had geschreven.
Sotho stapte opzij en greep naar een lange tak boven hem, onderdeel van het houten netwerk dat de lift omhoogtrok. Hij brak een deel van de tak af, tot onvrede van de rest.
“Zeker,” vervolgde Sotho, “omdat wij ook wapens hebben.”
De oude luiaard keek zuur. “Ja joh. Je wilt met houten stokken—”
“Nee. Met houten machines.”
Sotho stak de houten balk terug in een ander deel van het netwerk. Nu was het een hendel geworden, op de grond, die je dus op elk moment heen en weer kon trekken. En als hij dat deed, slingerde de lift een stuk omhoog als een katapult die iets afvuurt.
De eerste mensen dromden Luiland binnen, onder lawaai, geknetter en aardbevingen.
De eerste luiaards, buiten Sotho, kwamen eindelijk in actie. Ze volgden zijn voorbeeld en stelden de machines anders in. Hoewel ze niet alles kenden of begrepen, konden ze duidelijk zien waar alles met elkaar verbond, en wisten ze uit ervaring wat er gebeurde als je een specifieke tak bewoog.
Een groep luiaards boog de houten waterpijpen. Normaal gesproken zoog het water uit de zee om ermee te douchen. Deze keer wezen alle uiteindes naar voren en spoten liters water richting de mensenmachines.
Andere luiaards deden hetzelfde met het systeem voor boodschappen. Ze klommen hoog in hun boomtorens en verplaatsten de bruggen en pijpen, totdat ze bijna allemaal uitkeken op de Tweede Boomtoren—die nu werd gekapt door de mensen.
De jongste luiaards mochten van hoge hoogte omlaag denderen, of de glijbaan nemen, en op die manier alle takken doorbuigen en activeren. Alle takken die nodig waren om druk op te bouwen in de pijpen en alle boodschappen op hoge snelheid eruit te duwen. Boodschappen die natuurlijk van papier konden zijn, of van bladeren, of … van massieve blokken hout en steen.
Hun projectielen ketsten tegen de metalen machines. Drie mensen gingen neer door een steen tegen hun lichaam, voordat ze allemaal hard op hun borst drukten en hun harnas aandeden. Eén machine kwam vast te zitten door de massa blokken tussen diens rupsbanden.
“Spreid je uit!” schreeuwde hun leider. “Meerdere bomen tegelijk!”
Sotho klom zelf op de Zesde Boomtoren, want daar was het allerhoogste punt van de kabelbaan. Vanuit daar ging het alleen maar omlaag en omlaag, hoewel het eindpunt—bij de Achttiende Boomtoren—nog steeds erg hoog was. Maar als het goed was nu niet meer, want Didrik kreeg de taak om het touw daar los te knopen en veel lager weer vast te maken.
Waardoor Sotho nu op een kabelbaan sprong die honderden meters lang was en alleen maar sneller, sneller, sneller, sneller omlaag ging in een spiraal. Onderweg activeerde hij nog een paar takken om de lift af te vuren. Zo’n korte klap werd nu gebruikt om luiaards rechtstreeks door de lucht af te schieten, richting het hart van de groep mensen. Als de luiaards iets konden, dan was het vallen van hoge hoogte en toch landen zonder een greintje pijn.
Totdat hij ook dáár te snel voor ging en alleen maar alles afbrak dat hij aanraakte.
Sneller, sneller, zijn haren vastgeplakt aan zijn gezicht, zijn sterke klauwen plots onzeker of ze het zouden houden, totdat hij inderdaad het einde van de kabelbaan bereikte vlak boven de grond. Daar schoot hij, met al zijn snelheid, recht op de voorlinie van de mensen af.
Hij had blokken hout als schild meegenomen. Dat bleek veel te weinig toen hij op volle snelheid op de eerste machines in ramde en er drie compleet uitschakelde, maar ook zichzelf een flinke koppijn bezorgde. Liggend op de grond, duizelig en met een paar gekneusde botten, zag hij hoe heel Luiland met de machines de mensen bevocht.
Links en rechts gingen ze neer. Machines kwamen vast te zitten, werden losgeknipt van hun elektriciteit, werden bedolven onder bladeren waardoor de bestuurder niet meer zag wat ze deden.
Toch zetten ze door. Elk dier zou weten dat dit levensgevaarlijk was en weglopen. Maar niet mensen, nee nee, hun trots en koppigheid zou het niet aankunnen om te worden verslagen door een stel luiaards.
Dus ze stapten verder, naar de volgende paar Boomtorens. De andere waren al in brand gestoken, of haastig gekapt waardoor ze nu als een scheve woudreus een extra brug maakten tussen andere Boomtorens.
Sotho hoorde iets knisperen en krakelen. Hij keek opzij en zag het moment waarop het harnas van een mens uitging. Even later gevolgd door het moment dat een machine uit ging, onder het opzwepende geluid van een neerstortende vogel.
Die elektriciteit. Ze liepen te ver weg, te ver verwijderd van hun bron.
Sotho sprong overeind, maar dook meteen in elkaar toen iemand op hem begon te schieten. Die zwarte doosjes in hun handen waren geen meetinstrumenten of fototoestellen, dat wist hij nu wel zeker.
Een mens sprong bovenop hem. Maar ze miste hem compleet en haar grip was lachwekkend vergeleken met zijn klauwen.
Toen hij terug wilde slaan, echter, miste hij ook. Allebei waren ze al buiten adem na één slag en wisten eigenlijk niet wat ze moesten doen. Het mens richtte diens wapen, maar de knop indrukken deed niets—het was leeg. Ze gooide uiteindelijk maar het wapen naar Sotho’s hoofd, maar dat miste ook volledig, waarna Sotho’s poging om haar bij de keel te grijpen alleen maar een stuk kleding afscheurde.
Overal om hem heen gebeurde hetzelfde. De luiaards hadden nooit echt gevaar gekend, nooit gevochten. De mensen hadden hetzelfde comfortabele leventje. Dus in deze duister, alleen verlicht door brandjes en lampen die nog wél elektriciteit kregen, was het meer een gevecht om je tegenstander überhaupt één keer te raken.
Sotho zag dit en rende weg van het gevecht. Hij had een belangrijkere boodschap. Na vijf keer te vragen waar Ismaraldah was, hoorde hij dat ze in de Twintigste Boomtoren zat. De reden waarom werd even later duidelijk toen meerdere massieve voorwerpen uit de hemel kwamen en hem bijna pletten.
Ze hadden alle boombruggen, gigantische horizontale boomstammen tussen de toppen, aangesloten op een paar takken. Nu konden ze met één val ineens alle boombruggen naar beneden laten klapperen als een reus die de kleine mensjes probeert te vangen tussen zijn handen.
Eenmaal bovenin Boomtoren Twintig, zei hij buiten adem: “De mensen overstrekken zich. Hun harnassen vallen uit door gebrek aan elektriciteit.”
“Dat is misschien goed nieuws,” zei ze. “Maar zelfs dan zijn ze te sterk, Sotho, het—”
“Zie je het dan niet? We hoeven niet te winnen. We hoeven hen alleen zó lang te vertragen dat ze …”
Haar ogen sprongen open. Ze slingerde uit de boomtoren, langs de restanten van de kabelbaan—die inmiddels drie stations moest missen—en landde vlakbij de vloek. De mensen hadden het gebied langzaam omsingeld, zeker dat als ze alles platbrandden en vernielden, de vloek echt wel los wilde komen van die pilaar.
Ismaraldah stond in het midden, maar ze deed niks. Ze liet de mensen komen. Ze liet steeds meer smerige mensenwezens dichterbij stappen, de vloek bijna aanraken, hun machines ernaartoe rijden om te kijken of die de pilaar misschien konden vernietigen.
Hun harnassen gingen één voor één uit. Velen hadden ze zelfs al weggegooid, want nu was het slechts ballast of een verspilling van de laatste beetjes energie. Enkele dikke kabels werden verlengd en meegedragen zodat één machine, van de paar die nog over waren, tenminste de Vloek kon bereiken.
Luiland had vele Boomtorens verloren, maar de luiaards vochten door. Hun lichamen misschien slap en uitgeput, maar zelfs dan kon je van een tak vallen, of een hendel verschuiven, waardoor hun houten machines ergens een mensenmachine plette. Ze hadden de mensen vertraagd, dat was iets. Ze hadden hun aantallen en wapens zodanig verlaagd dat ze misschien de laatste Boomtorens konden redden, voor nu. Ze hadden het goed gedaan, maar—
Toen alle mensen dichtbij genoeg waren, sloot Ismaraldah haar ogen. Een bubbel vormde om haar heen terwijl een rode adem haar mond tergend langzaam verliet, alsof ze in vertraagde tijd uitademde—
Dat was exact wat ze deed.
Alle mensen om haar heen bewogen met dezelfde vertraging. Ze knipperden niet meer, of zo langzaam dat Sotho het niet zag. Hun snelste voorwerp, de machine, bewoog alsof het vastzat in dikke lagen modder. Wat voor Sotho één seconde van de strijd was, werd nu hele uren of misschien wel dagen voor iedereen binnen de bubbel. Zo’n krachtige magie dat Ismaraldah het niet al te lang kon uitvoeren—slechts totdat haar adem opraakte.
Ah ja. Godin van de Tijd. Sotho was het bijna vergeten.
Net zoals, toen de bubbel oploste en Ismaraldah weer bij zinnen kwam, alle mensen Luiland waren vergeten.
10. Epiloog
Didrik en Ismaraldah waren een paar minuten in rep en roer, daarna vertrokken ze. De Godin van Tijd had nu héél veel tijd met de Vloek gehad en vreesde elk moment Didrik compleet te vergeten. Dus ze mompelden over een plan, kregen bijna ruzie over hoe ingrijpend het plan was, maar stopten meteen omdat ze niet wilden dat hun laatste moment samen een ruzie was.
Ismaraldah had maar één kort vaarwel voor de luiaards. “We … gaan iets proberen. Zodat Didrik en ik elkaar nooit vergeten, en overal naartoe kunnen tijdreizen. Misschien eindigt de wereld. Hopelijk niet.”
“Waarschijnlijk niet,” bromde Didrik.
“Jullie zullen er niets van merken,” zei ze. “Maar … maar er zal veel verloren zijn gegaan aan de tijd.”
Snikkend, en zoenend met Didrik, sprong ze terug in haar houten klok.
Sotho keek om zich heen. Het aantal luiaards was zeker minder dan eerst. Hij wist niet of hij hen was vergeten door ze de hele nacht te zien en samen te werken … of dat ze waren gestorven.
Eén iemand was in ieder geval niet gestorven. En hij zou vanaf nu elke dag samenzijn met die persoon.
Zijn beste vriend Lothan kon weer opstaan, met moeite, een grimas en een glimlach. Hij had het hele gevecht van afstand moeten bekijken, maar beweerde dat hij óók enorm had geholpen door een paar takken in te drukken en mij te vertellen waar Ismaraldah was.
De helft van Luiland, ongeveer vijfentwintig Boomtorens, was vernield of verbrand. Maar Sotho zag alleen de andere helft die nog trots overeind stond.
Samen bezochten ze de rand van Luiland, om uit te kijken op de mensen die nu als verdwaalde zwervers rondliepen en maar niet begrepen waarom ze hier waren en wat ze nu moesten doen.
Ook een panda liep daar verdwaald rond.
“Tyyyypisch Ismaraldah,” zei Jacintah chagrijnig. “Vertrekt zonder mij. En maar boos worden als ik hetzelfde bij haar doe!”
“Kan je niet naar haar toe teleporteren?” vroeg Sotho.
“Als ik wist waar ze was. Hallo, we zijn zusjes, we zijn niet telepathisch.”
Sotho kreeg een brede glimlach en een idee dat hij eerder had moeten hebben. “Kan jij niet de Vlamvreter laten verdwijnen? Je bent de Godin van Plaats!”
Maar Jacintah verpletterde zijn wens. “Nee. Ik kom niet in de buurt van dat ding. En van veraf lukt het zeker niet. Ik denk dat je nog meer kans hebt om heel Luiland te verplaatsen dan dat vervloekte ding.”
Nee, Luiland hoefde niet verplaatst. Of veranderd. Het was de mooiste plek op Somnia en Sotho zou het nooit verlaten.
“Dan … dan is er eigenlijk maar één keuze, toch?”
Later die dag bezochten alle luiaards het kleine hutje van de mensen. Ze waren inmiddels begonnen met de afbraak, maar de Wensvervuller was nog aanwezig, aangesloten en opgestart. Ze deden hun best om de mensen te ontwijken. Ook al zagen die hen niet—ze waren letterlijk onzichtbaar voor hun ogen—ze zouden nog wel eindeloos verbaasd zijn als ze tegen hen aan botsten.
Eén voor één namen de luiaards plaats en stonden toe dat ze hun wens vergaten. Hun wens om de vloek weg te krijgen, hun wens dat Luiland anders zou werken, hun wens om te verstoppen zodat ze niet hun familie te snel zouden vergeten. Het werd allemaal weggehaald door de machine, en er kwam niks voor in de plaats.
Met een brede glimlach, spelend en kletsend, vol energie en zin om een feest te organiseren, liepen ze allemaal terug naar Luiland.
En hoe meer ze deden, hoe meer ze met elkaar spraken en actief Luiland opbouwden en verkennen, hoe meer Sotho het idee had dat ze een beetje konden vechten tegen de vloek. Een paar herinneringen kwamen terug. Een paar relaties leken veel langzamer op te branden.
Steeds vaker kreeg hij beelden van Luiland van hoe het vroeger was. Steeds vaker ontdekte hij belangrijke machines omdat een vage herinnering hem het idee gaf dat achter die bosjes iets schuilde.
En zo durfde hij even later, samen met Lothan en Jacintah, weer de Wensvervuller hut te bezoeken. Die leeggeroofde, kapotgemaakte hut in een hoge Boomtoren waar volgens legendes vroeger een echte Wensvervuller leefde.
Zodra hij de hut binnenstapte werd hij overspoeld door emotie en herinnering. Een luiaard in de hoek die schematische tekeningen maakte voor de machines. Twee luiaards in de andere hoek die trots uitkeken over hun creatie. Een zeer jonge luiaard die op volle kracht een haak voor de kabelbaan in de buitenmuur timmerde.
In plaats van kort te kijken en weer hoofdschuddend weg te lopen, doorzochten ze de hut. En onder wat stapels hout, of achter een comfortabele bank, vonden ze een paar van die schematische tekeningen. Ze vonden een dagboek waarin iemand schreef over hun voortgang bij het bouwen van Luiland.
Zijn voorouders hadden helemaal niet superlang gedaan over het maken van dit rijk. En ze waren ook niet magisch. Ze hadden gewoon de schouders eronder gezet en het gedaan.
Het was ook het pijnlijke bewijs dat de luiaards dit hadden laten gebeuren. Ja, de luiaards hadden nou eenmaal de genen voor luiheid en de hele dag van een tak hangen. Maar de natuur leek een combinatie tussen het is nou eenmaal zo en je hebt er invloed op. En de vloek was als smoesje gebruikt om over alles te doen alsof ze er geen invloed op hadden.
De Wensvervuller was niet een magisch wezen dat elke wens waarheid maakte. Het was simpelweg de naam voor de groep Luiaards die prachtige Boomtorens bouwde en op die manier wensen vervulde. Ze hadden het ook de Droomgevers of Wonderarchitecten kunnen noemen.
Uiteindelijk, dacht Sotho, wenst iedereen vooral om elke dag dingen te doen en iets nieuws te beleven. Dus dat zouden alle luiaards vanaf nu doen, dat durfde hij wel te beloven.
Een nieuwe bezoeker stapte naar binnen. Een mens!
Na de eerste schrik, echter, kalmeerden ze allemaal. Het was de jongen met de bril, de bioloog die tegen de hele operatie was. Het was ook het enige mens dat nog een harnas had.
“Oh, oh, mijn excuses.”
“Ja! Zeg maar sorry!” zei Jacintah meteen, de enige die hem kon verstaan. “Al die oeroude bomen door jullie vernield! Wat hebben jullie tegen bomen?”
Hij leek het inmiddels normaal te vinden dat sommige dieren blijkbaar konden praten. Hij keek schuldbewust. “Als bomen internet zouden geven, zouden de mensen ze overal planten en nooit omhakken. Jammer genoeg geven ze alleen de zuurstof die we nodig hebben om te overleven.”
“Ben je nu blij?” zei Jacintah. Ze wees door het raam naar het zwartgeblakerde litteken dat door Luiland trok als een scherp mes.
“Blij? Ik wilde dit nooit. Ik wilde alleen meer onderzoek doen, meer weten, nieuwe diersoorten ontdekken in dit onbekende gebied. Is dat verkeerd? Vooruit willen? Ontdekkingen doen?”
“En wat ga je nog doen als je alles al weet en alles al hebt?”
Hij glimlachte vriendelijk. “Ik hoorde jullie praten over Mindy. Ze is hier geweest en probeerde jullie ook van de vloek af te helpen, niet waar?”
Jacintah vertaalde, Sotho en Lothan knikten.
“Ze is inmiddels wereldberoemd, mevrouw panda. Lang verhaal. Maar ik wil haar onderzoek doorzetten. Geef me tijd met de Vlamvreter en ik vind de oplossing. Ik heb een harnas om mezelf te beschermen.”
De luiaards hadden met gemak hun wens laten verdwijnen en nu geaccepteerd dat de Vloek een deel van hun identiteit was. Iets vertelde Sotho dat een mens nooit zoiets zou doen. Een wens is een doel, en vooruitgang is het enige dat telt.
Ze zouden dit moeten bespreken. Maar Sotho had zo’n idee dat de brillenjongen de toestemming zou krijgen.
Want toen hij beter keek, door het raam, zag hij alleen maar heerlijk slapende Luiaards verspreid over heel Luiland. Hij en Lothan moesten ook gapen en wisten dat een heerlijk, tevreden dutje eraan kwam.
Jacintah lachte hen uit. “Het was een van de laatste wijsheden die Ardex opschreef, voordat hij …”
Ze wreef in haar ogen en had moeite om de precieze uitspraak te herinneren.
“Voel geen verdriet voor zij die elke dag hard werken, proberen en falen, voortploegen door onzekerheid. Voel verdriet voor zij die stilzitten en hele comfortabele levens leiden van heel weinig betekenis. Geen rust zonder onrust, geen slaap zonder dansen.”
Jacintah schudde haar hele lijf, alsof ze viezigheid wilde kwijtraken. “Bah! Ik begin te klinken zoals mijn zus. Nu moet ik kijken waar die griet uithangt.”
De luiaards zwaaiden haar uit en namen voor de honderdste keer vandaag, samen met de jonge kinderen en een paar ouders, de glijbanen omlaag.
En zo ging het leven door …