8. De Truc van Bosnot
Jefizon en Ajay ontmoetten elkaar op een rare plek. Beiden reden op hun paard, waarmee Jefizon zich nu erg oncomfortabel voelde. Hij had zijn paard gevraagd of hij zijn vrijheid wilde, maar had niet echt geluisterd naar de reactie of al zijn paarden vrijheid gegeven, want, ja, hij had ze nodig.
Ze vonden elkaar langs de Ohoi rivier, maar Jefizon reed naar Bosnot, terwijl Ajay er vandaan reed.
Jefizon zwaaide en stapte af om aan te geven dat hij wilde praten. Ajay deed met tegenzin hetzelfde.
“De komende paar dagen zullen bepalen of Bosnot van ons wordt of niet,” zei Jefizon. “Ik zou denken dat je daaraan mee wilde vechten.”
Ajay keek weg. “Ik heb veel nagedacht. Ik heb besloten dat het onmogelijk is.”
“Wat?”
“Elk levend wezen zet eigen overleving altijd op de eerste plaats. Denken dat het ooit anders gaat zijn is waanzin. Let er maar op. Zodra de dertien kolonies vrij zijn, gaan ze met elkaar vechten wie de baas van allemaal is.”
Jefizon fronste. “Dát is de conclusie na tien jaar lang succesvol rebellen leiden? Je had een inboorling onder je commando! Een ex-slaaf!”
“Ja, en jij zou je liefde met Fuja verkiezen boven Elwar,” zei Ajay bitter. “Als het erop aankomt, laat jij je geweer vallen om je meisje te redden. Want ego komt op de eerste plaats.”
Hij wees naar de horizon, waarvan de kustlijn lag. “En Fracclin? Zijn geheime missie was om de Frambozi te overtuigen ons te steunen in de oorlog. Maar wat hoor ik gisteren? Hij heeft al die tijd een beetje gefeest en vrouwen versiert.”
Jefizon bleef stil. Hij had dezelfde boeken gelezen als Ajay. De geschiedenis was een eindeloze reeks beschavingen die alleen maar aan zichzelf dachten. Koningen die het goed hadden, en toen tóch meer macht wilden voor zichzelf en daarmee alles verpestten.
Maar Jefizon had zijn geweldige—nee, ook niet. “Ze hebben mijn geweldige Verklaring van Onafhankelijkheid verpest,” zei hij grim. “Al mijn beste alinea’s eruit gehaald! Het afschaffen van slavernij moest ook uitgegumd, op aandringen van de zuidelijke kolonies.”
“Je had het zelf ook gedaan,” zei Ajay vlak. “Je hebt het zelf al gedaan, met mij. Zodra iemand je vertelt wat je moet doen voor de groep, ga je tegenstribbelen en kies je voor jezelf.”
Jefizon klom weer op zijn paard, geïrriteerd. “Er zijn verschillen. De regels die jij instelde sloegen nergens op.”
“Oh nee? Ik dwong alle blikken dezelfde kant op! Ik had gelijk in mijn wantrouwen van jullie! Want nu … nu zijn we allemaal verspreid en alleen.”
“Dus je controleert. Je commandeert. Je plaatst een gevangenis om ieder ander wezen omdat je banger bent dat ze je verrassen dan dat je hun geweldige ideeën moet missen!”
“Je zal het zien gebeuren,” zei Ajay bitter, terwijl hij ook op zijn eigen paard klom. “Het zou een wonder zijn als dieren daadwerkelijk samenwerkten en elkaar vrij lieten. Het zou een wonder zijn als we daadwerkelijk winnen tegen het grote Casbrita.”
Jefizon keek nors. “Wonderen gebeuren wat sneller als dieren niet actief tegenwerken en misschien zelfs alles ervoor inzetten.”
Ajay bleef stil en raasde weg, gevolgd door een tiental slaven van zijn eigen landgoed. Jefizon begreep niet hoe Ajay achter het afschaffen van slavernij kon staan en tegelijkertijd slaven kon houden. Hij beweerde dat het “anders was”, maar hoe dan?
Jefizon bleef lang genoeg kijken om te zien dat hij richting Fort Tondoga leek te gaan, nog steeds ferm in bezit van het Continentale Leger.
Daarna legde hij zelf de laatste afstand af tot Bosnot.
Eenmaal daar werd hij meteen door Wasserbox begroet. Hij kreeg een uniform, een geweer, en instructies. Fuja stond al ergens in de stad.
De generaal keek intens—en uitgeput.
“We hebben alle wegen uit de stad geblokkeerd. Al die linies moeten stand houden. Zodra ook maar één gat ontstaat … kan Casbrita erdoorheen sluipen en ons dan van achteren helemaal overwinnen. Onthoudt: dit is een beleg, géén aanval. Niemand vuurt per ongeluk een schot.”
Hij tikte op de kaart om een brede laan vlakbij de haven aan te geven. “Jefizon, jij mag het hier dichthouden. Ik geef je de leiding over twintig soldaten.”
“Leiding?! Ik heb nooit militair iets bereikt!”
“We hebben te weinig soldaten. Je hebt toch op z’n minst gelezen over hoe je dit soort dingen doet?”
Jefizon tikte angstig tegen de tafel. “Ja, ja, maar theorie is iets anders dan praktijk.”
“Dit is mijn bevel,” zei Wasserbox, waarna hij meteen zijn hoogste generaal vroeg om de laatste stand van zaken.
Jefizon hoorde dat het er niet best voor stond. Qua aantallen waren ze misschien gelijk, zeker met alle versterkingen van buitenaf. Maar Casbrita had het goed beveiligde stadscentrum. Bovendien hadden ze betere wapens, zoals nieuwe kanonnen, en een haast oneindige invoer van kogels via de haven.
De afgelopen winter was een mokerslag geweest. Zelfs in de stad was het eten opgeraakt, net als de brandstof om jezelf op te warmen. Vele soldaten waren gestorven, vele waren gevlucht. Maar nu de zomer kwam hadden ze weer hoop.
Jefizon liep door de straten. Elke muur had wel een paar kogelgaten. Versplinterde spullen en gerafelde uniforms lagen verspreid over de straten. Met elke stap kwam hij dichterbij de herrie van geweerschoten en schreeuwende generaals—wat betekende dat ze nu al Wasserbox’ commando’s negeerden.
Vlakbij knalde een kogel in een dak. Jefizon moest opzij springen voor de regen van hout en dakpannen die erop volgde. Hij versnelde zijn pas, totdat hij de havenlucht rook en even later bij zijn linie kwam.
Zijn soldaten keken op, onzeker wat te doen. Ze blokkeerden de doorgang met hun aanwezigheid, maar waren verder niet al te dreigend.
“Wat doen jullie?” zei Jefizon. “Vorm een lijn! Geweren altijd vooruit en op het hart van de vijand.”
Ze deden het meteen, hoewel het de scheefste lijn was die Jefizon ooit zag. “Wasserbox heeft bevolen de lijn te houden. En—”
Zijn ogen dwaalden af. Verder in de straat, waar de haven al begon, vocht een ander peloton. Ze konden hun geweren niet richten op de vijand, want andere soldaten zaten ervoor.
En één van hen was Fuja, die wild om haar heen sloeg en kreten joelde.
“Fuja!” riep Jefizon. Hij liep door, maar zijn eigen soldaten trokken hem terug.
“U zei net dat we de lijn niet moesten—”
“We schuiven de lijn op!” riep hij snel.
Zijn soldaten liepen mee op hetzelfde tempo, geweren nog altijd vooruit. De mist vanaf het water mengde met rook van kanonschoten, wat Fuja weer uit zijn zicht nam. Een paar van zijn soldaten struikelden over de rommel op de straten.
Zo kwamen ze plots uit bij het einde van de straat. Enkele meters van het losgeslagen peloton dat over de hele haven vocht met Casbrita soldaten. Ze keken opzij. In de andere straten hielden de soldaten netjes hun lijn, maar ze keken nu vragend. Hij begreep ook niet waarom Wasserbox zo voorzichtig was en ze allemaal achterin de straat had gezet.
Jefizon riep: “We drukken! Schuif allemaal vooruit, totdat we de Casbrita helemaal insluiten!”
De andere lijnen begonnen te schuiven, stapje voor stapje richting het einde van hun straat.
Hij struikelde vooruit, zijn armen zwaaiend. Fuja. Waar was Fuja? Hij hoorde nog haar kreten, maar veel zachter. En waarom waren zij in hun eentje dit gevecht op de haven begonnen?
Meerdere gigantische schepen van Casbrita stonden klaar. Ze leken leeg, hun wapens en soldaten al uitgeladen. Maar als dat allemaal—
Een regen van geweerschoten daalde neer op Jefizon en zijn groep. Hij keek verward om zich heen.
De daken. Casbrita soldaten zaten op de daken! Hij wees zijn geweer en schoot er twee omlaag. Maar de daksoldaten konden makkelijk schuilen achter schoorstenen.
Jefizon begreep waarom ze hadden moeten blijven. Gigantische kogels werden afgevuurd uit sterke kanonnen, gepositioneerd bovenop de schepen, die net ver genoeg konden schieten om het einde van elke straat te raken.
Toen hij weer omlaag keek, was hij de helft van zijn groep kwijt. Ook twee andere straten hadden nu grote gaten in de verdediging.
“Fuja!”
De enige reactie was een tikketak van voetstappen uit alle richtingen. Door de mist zag hij zwarte schaduwen, gekleed in Casbrita uniformen, die alle kanten van de haven opzoeken. De overgebleven soldaten vormden samen nog maar één lijn om de hoofdstraat af te sluiten voor Casbrita.
De andere twee straten waren nu vrij. En honderden soldaten van Casbrita renden er met plezier doorheen, want dan konden ze de rest van achteren beschieten.
Jefizon schudde zijn hoofd. Ja, theorie was niet hetzelfde als praktijk. Ja, zijn liefde voor Fuja maakte hem blind.
Geen tijd om schuldig te voelen.
Hij strompelde door en had pas laat door dat hij over een houten pier liep, waardoor hij bijna in het water viel. Hij draaide om en nam dezelfde route terug, maar de straat waar hij uitkwam was duidelijk niet in bezit van de rebellen.
Hij botste tegen twee Casbrita soldaten. Ze richtten hun geweer. Jefizon wist dat het te langzaam was, dus hij sloeg de achterkant van zijn geweer tegen het hoofd van beide. Ze vielen bewusteloos neer.
Het werd avond. In de chaos zag Jefizon alleen schimmen. Vage silhouetten die leken te teleporteren in plaats van lopen, die niet praatten maar een soort oertaal uitkraamden. Sommige werden neergehaald onderweg. Niet door hem, maar door andere soldaten van Elwar die om hem heen vochten, net zo verdwaald.
Uiteindelijk kon hij de grootste stroom terugbrengen tot één specifiek gebouw. Toen er al een tijd niemand uit was gekomen, haalde hij diep adem en stapte naar binnen.
De chaos verdween, vervangen door een goed verlichtte kamer. In het midden stond één kalm wezen die thee dronk: Beeris.