1. Jumbodors Ongeluk
Het probleem met avonturiers die continenten ontdekten, was dat even later de Frambozi en Casbrita ook op kwamen dagen. Olombos ontdekte eeuwen geleden het midden van Elwar voor Esprante. Sindsdien had Casbrita de hele kustlijn daarboven gekoloniseerd, en Frambozi al het gebied daarachter. Ook de Laaglanden deden lang mee, maar vonden uiteindelijk alleen het midden van Elwar appetijtelijk.
Dat betekende dat een groot gebied bestond waarvan ze allebei dachten die te hebben. De Frambozi begonnen er nu kastelen—of forts—te plaatsen. Dus Generaal Wasserbox, van Casbrita, kreeg de taak dit een halt toe te roepen.
Officieel stond hij bekend als een speciale boodschapper, geen soldaat. Maar stiekem had de koning ingefluisterd dat hij moest spioneren en, als mogelijk, het fort meteen innemen. En daar was Wasserbox het wel mee eens.
Dus met een licht peloton—weinig soldaten, niet eens allemaal bewapend—sloop hij door de duisternis naar Fort Le Boef.
En nam een andere route dan afgesproken.
Onder groeiend gemompel van zijn soldaten, volgde hij de Ohoi Rivier een tijdje de andere kant op. Totdat een kleine cirkel van fakkels een open plek belichtte met prachtige geschilderde tipi’s—de puntige hutten van de originele inwoners van Elwar. Olombos had ze Scholianen genoemd omdat hij dacht in Schola te zijn geland, maar inmiddels was wel duidelijk dat hij er flink naast had gezeten. Men noemde hen nu de inboorlingen van Elwar, of Elwarianen.
Inboorlingen sprongen uit het niets uit de schaduw en omringden Wasserbox’ soldaten. Hun bogen stonden strak op hen gericht.
Toen de leider van de Elwarianen de generaal zag, kreeg hij een grote glimlach en spreidde zijn armen. Wasserbox deed hetzelfde. Het was een gebaar; ze gaven elkaar nooit echt een knuffel, want de een dacht nog altijd dat de ander besmettelijk was. De bogen gingen omlaag.
Wasserbox hield een stapel gouden munten in zijn hand. Hij kon dat, want hij was een aap, net als zijn hele peloton. “Nog nieuws over de Frambozi?”
“Fort Le Boef is zwaarbewaakt en heeft een van de hoogste generaals van Frambozi. Als je daarheen gaat, moet je volledig spelen dat je boodschapper bent,” zei de leider. De imposante buffalo had witte strepen op zijn gezicht en een verentooi op zijn hoofd. “Maar we zien al dagenlang kleine plukjes Frambozi soldaten die zonder licht door de nacht sluipen. Ze zijn met weinig en slecht beveiligd, want ze proberen ongezien iets te doen. Jouw soldaten kunnen ze makkelijk verrassen en uitroeien.”
Wasserbox pufte. “Ze proberen ons gebied te bereiken. Vuile Frambozi.”
“En wat probeerde u dan te doen, generaal?” zei de buffalo dapper.
Wasserbox dacht hier even over na. In de verte dacht hij voetstappen te horen, en het knisperende geluid van iets zwaars dat over takken en bladeren rolt. Daarna gaf hij de Elwari buffalo een paar munten en draaide naar zijn soldaten. “Laat je geweren hier achter. Alleen ik en de vice-generaal houden ons geweer.”
“Pardon?” zei zijn vice-generaal.
“Wij zijn niets meer dan simpele boodschappers. Maar als de Frambozi onze boodschap in de wind slaan, komen we hier terug en pakken we die andere prooi.”
Zijn soldaten beken de buffalo’s met argwaan. Die zagen al de toekomst waarin ze gewoon hun wapens hadden gejat en waren vertrokken. Vuile Elwari, niet te vertrouwen. Maar Wasserbox was de baas, en zijn familie had een lange historie van vriendschap met de Elwari, dus ze deden het.
Ze liepen verder het duister in. En inderdaad, nog geen half uur later werden ze onderschept door een Frambozi patrouille. Een grote groep otters met een paar marmotten. Zij waren duidelijk beter gekleed tegen het ijskoude winterweer hier bovenin Elwar. Wasserbox hoopte vaak dat hij een keer een missie kreeg in het zuiden, bij de tropische eilanden.
De patrouille leidde hen in stilte richting Fort Le Boef. De Frambozi waren niet vriendelijk, maar ook niet vijandig. Dit was simpelweg hoe het hoorde. Niet-strijdende leden van de vijand—zoals boodschappers—behandelde je goed. Wasserbox had erop gerekend en zou het ook andersom hebben gedaan.
Ze betraden het fort. Binnen was het behaaglijk warm en liepen drukke otters van links naar rechts om taken te volbrengen. De hal waar zij binnenkwamen lag bomvol met bayonets: musketgeweren met een scherp stuk aan de voorkant waardoor je ieder te dichtbij kwam ook kon neersteken. Daar mochten ze natuurlijk niet blijven.
Het peloton eindigde in een ontvangstkamer vol tapijten en schilderijen van Frambozi koningen, en vrijwel niks anders. Daar stond de hoogste generaal klaar om de boodschap aan te horen.
“De koning van Casbrita,” zei Wasserbox plechtig, “vraagt u met klem om alle Frambozi troepen terug te trekken van Elwar. Wij bezitten het waardevolle gebied langs de kust, waar daadwerkelijk steden staan en wezens wonen. Jullie hebben de grote leegte daarachter. En al is die héél groot, toegegeven, het brengt jullie niks. Wij waren hier eerst. Dus trek je terug en geef de overwinning aan Casbrita, om nog meer schade te voorkomen.”
De generaal, een lynx, stak zijn poot uit en kreeg snel papier en inkt. Hij schreef ter plekke, in niet mis te verstane termen, dat Casbrita mocht oprotten en dat Frambozi al hun gebied zou innemen. Als de Casbrita écht gaven om wie het land eerst had, zouden ze alles terug moeten geven aan de inboorlingen.
Wasserbox kreeg eten en warme kleding voor zijn soldaten, en werd met die boodschap teruggestuurd.
Ondanks de goede behandeling siste Wasserbox bij vertrek: “De tijd voor vriendelijke boodschapjes is voorbij. We vallen aan.”
Natuurlijk reisden ze eerst naar de inboorlingen. Die waren nauwelijks verplaatst in de tussentijd. Toen alle wapens stuk voor stuk werden teruggegeven, ging een zucht van verlichting door de groep.
En daarna volgden ze de Ohoi rivier verder, naar waar dat onwetende groepje Frambozi hun kamp had opgeslagen. Ze hadden geen licht en geen bewakers, wat het moeilijk maakte om hen te vinden. De zon kwam al bijna op toen één van zijn soldaten bevroor omdat hij bijna per ongeluk over de poten van een vijandelijke soldaat was gestruikeld.
In een flits hadden al zijn soldaten hun wapens gereedgemaakt en op het Frambozi battalion gericht. Maar slapende soldaten zo neerschieten? Zo’n slachtpartij uitvoeren? Dat ging Wasserbox niet over zijn hart verkrijgen.
“Hey!” schreeuwde hij. Met verbazingwekkende snelheid werden de Frambozi wakker en namen verdedigende posities in. “Jullie zijn in ondertal, wij hebben al gewonnen. Geef je over. Geef alle wapens aan ons. Jullie zijn krijgsgevangenen.”
Hij wist dat de Frambozi expres weigerden het taaltje van de Casbrita te leren. Maar de talen leken genoeg op elkaar dat ze de meeste commando’s verstonden.
“Jullie winnen pas als jullie winnen,” zei hun generaal. Zijn uniform ging gebukt onder vele medailles, maar ook een naamplaatje dat Jumbodor zei, en een symbool dat hem óók speciale boodschapper maakte.
“Je weet dat je hier niet uit komt,” zei Wasserbox rustig. Door de omsingeling had zeker de helft van hun soldaten geen manier om hun wapen te pakken. De andere helft keek nog slaperig uit hun ogen. “Als jullie schieten, schieten wij. Jullie dood, wij slechts een paar slachtoffers.”
“En als we niet schieten, verliezen we sowieso.”
De spanning bouwde op. Beide kanten wisten dat de beste uitkomst was om allebei niet te schieten. Maar de beste uitkomst per groep was als jij wél schoot en de ander niet. Als je de eerste was die schoot, kon je misschien wel winnen voordat de ander reageerde.
Poten, vingers, en staarten krulden om de trekkers van musketgeweren. Ondanks de sneeuw droop het zweet van gezichten. De generaals staarden elkaar aan.
Iemand schoot.
Wasserbox wist niet wie. Maar in reactie schoten alle andere dieren ook. Het gevecht duurde maar een paar tellen, nauwelijks lang genoeg om meerdere keren te vuren. En toen de rook klaarde, was het grootste deel van de Frambozi dood, en een stuk of tien soldaten aan zijn kant.
Het belangrijkste was de gevallen Jumbodor. Uit een binnenzak van zijn uniform stak een brief. Wasserbox kwam dichterbij en zag dat de brief aan Casbrita was gericht, met hetzelfde verzoek: dat de vijand terugtrok om meer bloedvergieten te voorkomen.
Zijn ogen gleden nogmaals over Jumbodor. Hij moest een héle hoge generaal zijn geweest.
“We moeten weg! Nu!” schreeuwde hij. Wat over was van zijn peloton rende achter hem aan langs de Ohoi rivier. Sommige renden het water in, bang dat Frambozi nu vanachter elke boom zouden beginnen met schieten.
Rennen. Rennen tot ze terug waren in Casbrita gebied. En dan? Dit zou—
Tegen de middag werden ze van alle kanten beschoten. Meerdere troepen Frambozi hadden hun spoor gevonden en joegen hen op alsof ze prooidieren waren.
Wasserbox leidde zijn mannen naar het dichtstbijzijnde kasteel: Fort Noodzaak. Een passende naam. Ze konden de hoge grijze torens als zien. Een groep zwaarbewapende apen openden de poorten al.
Maar toen ze zagen hoeveel Frambozi er precies op Wasserbox’ nek zaten, sloten ze héél langzaam de piepende poort.
“Hey! Doe open! Ik—”
Een schot schampte zijn vingers. De schok en de pijn brachten hem tot stilstand, ook al had hij geen wond. Een diepe zucht ontsnapte hem.
Hij stak zijn handen op, zo’n kilometer verwijderd van Fort Noodzaak. Zijn soldaten deden hetzelfde. Binnen de kortste keren stroomden otters, marmotten en lynxen door het bos en omsingelden hen.
Wasserbox kreeg een formulier voor zijn ogen. Een formulier in de Frambozi taal, niet zijn eigen. Een vertaler werd opgeroepen en vertelde hem dat het een standaard verliezersdocument was. Eentje die zei dat je je opgaf en al je soldaten gevangenen van de tegenstander werden. Wasserbox zelf mocht terug, zo vereiste de eer van de Frambozi.
Nog steeds versuft door zijn falen, zette hij zijn handtekening eronder.
Wat hij niet wist, beste lezer, was dat het document ook zei dat hij volledige verantwoordelijkheid nam voor de brute moord op hooggeplaatste generaal Jumbodor. Dat de Casbrita deze moord bewust hadden gepleegd omdat ze de Frambozi minderwaardig achtten. En dat dit een oorlogsmisdaad was, zeker nadat zij Wasserbox zó goed hadden behandeld op Fort Le Boef.
Binnen een dag brak een gigantische, wereldwijde oorlog uit tussen de Frambozi en Casbrita.
2. Kinderen van Vrijheid
Toen Jefizon de prijs van zijn bestelde boeken hoorde, krijste hij alles bij elkaar. “Ach goede man, van die prijs per boek kon je vroeger zowat een heel huis kopen!”
“Niet mijn keuze,” zei de winkelier. “Volgende nieuwe wet van Casbrita.”
Jefizon fronste. “Waarom zouden ze boeken extreem duur maken? Wat winnen ze ermee?”
“Niet boeken. Alles op papier moet nu een koninklijke stempel krijgen, en daar betaal je dan voor.”
“Nou, mijn goede man, dat betaal ik dus niet.”
Hij kon het wel betalen. Maar hij deed het niet uit principe. Geen cent voor die kolonisten van Casbrita.
Sinds Casbrita de oorlog met Frambozi had gewonnen—na zeven jaar vechten—was het blut. Ze hadden vrijwel heel Elwar in bezit, maar niet het geld om nog iets anders te doen. Dus meer en meer belastingen werden op het continent losgelaten om de schatkist weer op te vullen.
Toen Jefizon naar buiten stapte, werd hij herinnerd aan iets dat nog erger was. Casbrita besteedde wél miljoenen per jaar aan de soldaten die zinloos door hun steden liepen. Hij kon geen stap zetten of iemand met een musketgeweer liep hem bijna omver. Hij kon geen evenement bijwonen zonder te worden omsingeld door duizend Casbrita soldaten “voor hun eigen veiligheid”.
En waarvoor? Niemand ging ze nog aanvallen. Iedereen was weg uit Elwar; alleen Casbrita was over.
Dus er was maar één conclusie.
Jefizon dook door de halfopen voordeur van een nietszeggend gebouw. Daar stapte hij in een donkere kamer verlicht door kaarsen, waar half opgedronken glazen elk meubel bedekten. Daar vond hij Ajay. Hij zat, zoals altijd, in een stoel en keek door het raam naar de gebeurtenissen op het plein.
“Heb je van die nieuwe belasting gehoord?” vroeg Jefizon, terwijl hij een boek van de piano pakte om te lezen.
“Uitknijpers, dat zijn ze,” mompelde Ajay. “Laten ons zelf betalen om ons te laten onderdrukken.”
“Ze hebben ons verdedigd tegen de Frambozi.”
Ajay leunde voorover; er gebeurde weer wat op het plein.
“De hele kust is van Casbrita. Geen enkel ander land kan hier nog kolonies stichten. Dus tegen wie verdedigen ze ons nu? Hè? Niemand. Al die soldaten die hier rondlopen zijn om ons neer te slaan als we durven een revolutie te starten.”
Jefizon keek niet op van zijn boek. “De hoeveelheid soldaten is helemaal niet zo hoog. Ze zouden honderd keer zoveel soldaten moeten hebben als ze ons echt wilden onderdrukken.”
Ajay stond op en leunde tegen het raam. “En daarom moeten we nu toeslaan.”
Een worstelende eekhoorn werd het plein op gesleurd door een grote vrouwelijke aap. Ze riep naar iedereen die het wilde horen.
“Deze hier wilde mijn belasting komen innen,” schreeuwde ze. Zonder te kijken, alsof de eekhoorn niks woog, duwde ze hem alle kanten op. “Deze hier koopt al maandenlang goederen van de Casbrita! Wat zeggen wij daartegen?”
Als geen soldaten in de buurt waren, durfde men het wel te zeggen.
“Nee! Wij zeggen nee!”
De eekhoorn werd vastgebonden aan een paal. Een aantal omstanders haalden tonnen tevoorschijn en gooiden een deel van de inhoud op hem. De ene ton hield pek—een zwart kleverig goedje—en de andere ton veren. Toen de eekhoorn van het plein werd gehaald, was hij zo vastgeplakt dat hij niet meer kon bewegen.
Ajay glimlachte. “Geloof mij, niemand zal ooit die papierbelasting betalen.”
“We hebben papier nog steeds nodig,” zei Jefizon teleurgesteld. “Ik heb boeken nodig.”
Ajay draaide om en keek hem serieus aan. “Dan zal jij ook een keer onder de veren komen te zitten, denk je niet?”
“Dat is bizar. Ik ben de kern van onze opstand! Na alles wat ik heb gedaan? Eén keer belasting betalen aan de Casbrita en je gooit me weg?”
Ajay knikte, zijn gezicht hard. “Overwinningen eisen harde beslissingen.”
Jefizon schudde zijn hoofd. “Dat is slechts de beste manier om alle rebellen weg te jagen.”
Steeds meer dieren kwamen binnen. Dit was de ontmoetingsplek van de Kinderen van Vrijheid, maar inmiddels hoorde de hele wijk daarbij en was het meer een café. Een boycot werkte alleen als iedereen meedeed. Als ze allemaal weigerden om thee van Casbrita te drinken, zouden ze er geen cent aan verdienen en moesten ze wel hun domme belastingen weghalen.
Maar ze gingen niet leven zonder thee, natuurlijk! Dat zou waanzin zijn! Vooralsnog vulden ze dit gat door tonnen vol Laaglandse thee de kolonies in te smokkelen.
De tafel in het midden werd vrijgemaakt en opgevuld met eindeloze rijen papieren. Papieren die vertelden welke goederen ze nu allemaal moesten boycotten, en welke inwoners zich daar wel of niet aan hielden. Het grootste deel waren vinkjes. De niet-vinkjes zouden vanavond nog … bezoek krijgen.
Wie niet al te lang keek, zou denken dat deze wijk zijn eigen kleine regering en politie had.
De deur zwaaide open. Een imposante aap liep sneeuw naar binnen en bekeek de ruimte alsof hij de baas was. Achter hem liep een meer schuchter dier, met de verfstrepen van de inboorlingen op haar wangen.
“Mijn naam is Wasserbox,” zei hij. “En—”
“Jij hebt hier niks te zoeken,” zei Ajay, die zich groot maakte. “Ik ken jouw gezicht. Je hebt je hele leven voor Casbrita gevochten.”
Wasserbox zuchtte. “En kijk wat het me heeft opgeleverd. Nooit verder gekomen dan generaal van kleine troepjes soldaten. Na mijn … blunder hebben ze me nooit meer—”
“We zoeken ook geen blunderende—”
“Ik weet wie jij bent,” zei Jefizon, die eindelijk zijn boek weglegde. “Ik heb over alles gelezen. Je bent een van de beste generaals die er is. Ik zou je verwelkomen in ons … café.”
Wasserbox pufte en gooide zijn winterjas over een puntige stoelleuning. “Iedereen weet dat dit geen café is. Ik wil me aansluiten bij jullie operaties.”
Ajay liep langs hem en greep hardhandig de inboorling. De meisjesaap trilde en vergat te knipperen. “En dan breng je ook nog dit naar binnen?!”
“Onderschat Fuja niet. De beste spion die ik ken. Ik heb jullie gevonden dankzij haar.” Hij leunde voorover en greep Ajays pols ruw vast. Hij sprak zacht maar duidelijk. “Dus als je haar nu niet loslaat, smijt ik je door het raam.”
Ajay bevroor. Hij liet haar los en stampte terug naar zijn plek bij het raam. “Heeft iemand je gevolgd? Dat stank van zo’n inboorling valt op. Je hebt vast niet gelet op—”
“Ik heb erop gelet. Ik ben ook bekend met het Casbrita Parlement. Jullie denken misschien te winnen, maar zij zullen nooit opgeven. Hoe meer je boycot, hoe meer controle zij zullen pakken. Jullie leven nu zal hemelse vrijheid lijken bij hoe de kolonies er over een jaar bijstaan.”
Wasserbox ging rustig zitten bij de tafel vol papieren. Alle aanwezigen hielden hun afstand, behalve Jefizon. Die plopte op de stoel naast hem en vroeg of allerlei gelezen gebeurtenissen ook echt waar waren. Volgens Wasserbox was dat zo.
“Als je gelijk hebt,” zei Ajay met tegenzin, “dan moeten we harder toeslaan. Dan zijn we nu veel te vriendelijk.”
Een volgende aap kwam binnen. Hij keek nors en serieus, alsof hij altijd een héle moeilijke som probeerde uit te rekenen in zijn hoofd.
“Ah! Bardams!” zei Jefizon opgewekt.
Bardams’ groet aan de rest was een kort opgestoken hand. Toen hij Wasserbox zag, zei hij alleen: “Uitleg?”
“Jefizon beweert dat hij een generaal is van Casbrita die van kant is gewisseld,” zei Ajay.
“Prima,” gromde Bardams.
“Prima!? Ben ik de enige hier die—”
Ook Bardams had iemand meegenomen. Een slaaf.
Een schok ging door de ruimte. Ineens was Wasserbox de persoon waarbij iedereen wilde zijn, en anders hadden ze wel iets te doen op de bovenverdieping. Enkele kaarsen gingen uit door de kreten van verbazing.
Deze aap had een vachtkleur zo donker dat hij bijna wegviel in de schaduwen. De andere apen, verspreid over de wereld, verloren langzaam hun vacht en kleurden steeds lichter. Daarom zagen zij zichzelf als verder ontwikkeld. Jefizon had genoeg boeken gelezen om te weten dat het juist achteruitgang was. Ze waren slecht beschut en hadden geen natuurlijke vacht om zichzelf warm te houden.
Deze neushoorn had littekens en brandwonden overal, waardoor hij de indruk gaf van een monster dat klaarstond om aan te vallen. Maar hij was gespierd en hield zichzelf sterk, als een wezen dat aangeeft dat je niet met hen moet spotten. Een litteken liep over zijn gezicht en ontweek rakelings zijn ogen, die iedereen in de kamer scherp aankeken.
En hij had geen ketens om! Zijn poten en hoorn waren compleet vrij! Het enige dat hem als slaaf markeerde was zijn grijze huid en gebrek aan vacht, een overduidelijk signaal dat ze minder ver ontwikkeld waren en mindere intelligentie hadden.
Jefizon wist dat dit niet waar was. Hun huid was juist taaier en vacht kwijtraken als je het niet nodig had maakte je meer efficiënt. Maar dieren vertelden zichzelf wat ze wilden, en dus werd de neushoorn gezien als niets meer dan een machine om voor je te laten werken.
“Vertel me je alsjeblieft dat dit een grap is,” krijste Ajay.
“Dit is de laatste slaaf die mijn familie bezat,” zei Bardams. “Ik geef ze vrijheid. Deze wilde voor ons vechten.”
“Het antwoord is nee.”
“Je zou goede vechters afslaan op basis van vooroordeel?” zei Bardams scherp.
“Bardams heeft gelijk,” zei Wasserbox, nu al op zijn gemak in het café. Misschien iets té veel op zijn gemak, vonden zelfs Jefizon. “Vertel slaven dat ze voor ons kunnen vechten. Je zou gratis duizenden soldaten krijgen, die al bekend zijn met commando’s opvolgen.”
Ajay sloot de deur en deed hem in het slot, alsof hij bang was dat er anders nog vijf apen binnenkwamen met “verrassingen”.
“Dan is het eindelijk tijd om met een ambitieus plan te komen,” zei Ajay, “om die Casbrita soldaten van ons land te verjagen.”
3. De Thee Zee
Ajay en Jefizon keken vanachter het raam naar een afgezant van Casbrita, die omringd door soldaten de volgende nare wetten aankondigde. Achter hen zat Wasserbox, die een militaire plattegrond bestudeerde. Om hen heen liep Fuja, de inboorling die hij meebracht, die altijd in het café aanwezig leek.
De eerste wet verbood hen om nieuwe steden te stichten buiten de kolonies. De kolonies waren maar een piepklein stukje van Elwar; daarachter lag nog een heel continent aan lege grasvelden en heuvels. Casbrita was op zoveel land gestuit dat ze niet wisten wat ze ermee moesten doen.
De tweede wet zei, met veel nette woorden, dat Casbrita mocht doen met de kolonies waar ze zin in hadden. Hun wetten waren belangrijker dan koloniale wetten. Als zij zeiden dat iets moest, dan moest dat.
Ze deden dit waarschijnlijk om hun laatste wet te steunen. Een heel pakket aan belastingen op bijna alles wat ze uit Casbrita moesten importeren: papier, glas, olie, en natuurlijk vooral thee.
Wasserbox gromde. “Een invasie van onze rechten en privileges!”
“Zeg dat wel, mijn goede man, zeg dat wel,” zei Jefizon. Hij was afgeleid door een boek en dronk thee.
“We moeten niet toegeven aan zulke acties van een tiran!” zei Wasserbox met een rood hoofd, waarna hij zijn theekop omgooide. “Of we worden net zo tam en afkeurenswaardig als slaven! De andersgekleurden over wie we heersen met nonchalance.”
Jefizon fronste. “Moet jij niet voortaan onze speeches schrijven?”
“Nee,” zei Ajay direct. “Die schrijf ik. En Wasserbox … denk maar niet dat je mijn vertrouwen ooit wint. Slechts de spion speelt zo overduidelijk een rol tegen de vijand.”
Hij verliet de kamer. Wasserbox schokschouderde, markeerde een plek op de plattegrond van de stad, en liep naar buiten.
Jefizon keek naar Fuja, die probeerde een simpele melodie op de piano te spelen. Sinds hun eerste ontmoeting had hij nooit het café betreden zonder haar te zien.
“Moet jij niet eens naar huis?” vroeg hij.
Ze keek geschrokken opzij, alsof ze zich schaamde voor haar punterige pianospel. “Wat denk je? Dat ik een uitklaptipi ergens heb staan?”
“Nou, ja, mijn goede vrouw, ik weet niet. Je komt toch ergens vandaan?”
“Ja,” zei ze, haar ogen rood. “Een hele arme groep inboorlingen die door de kolonisten is uitgeroeid. Ze stalen onze vrijheid.”
Jefizon klapte het boek dicht en sipte van zijn thee. “Het spijt me om dat te horen. Maar, tja, logisch gezien, hadden zij dan ook de vrijheid om jullie uit te roeien, of niet?”
Fuja keek verwoestend. “Meen je dit serieus?”
“Wat is vrijheid volgens jou dan? Dat jij mag doen waar je zin in hebt, maar anderen niet? Je had de vrijheid om jezelf beter te verdedigen!”
“Oh vlieg op. Wij hadden speren! Zij hadden geweren!”
“Het is onnodig om zo boos te worden, mijn goede vrouw,” zei hij. “Ik begrijp nu tenminste waarom je met ons vecht.”
“We doen veel te weinig! Jullie … jullie zitten de hele dag te zitten, door het raam te kijken, kaartspelletjes te spelen!”
“Ja, als we zonder plan op die soldaten inlopen dan—”
Fuja schudde haar hoofd. “Jullie zijn allemaal rijke stinkerds. En dat heeft jullie losgesneden van de werkelijkheid.”
Jefizon werd vaak geplaagd omdat hij het minste geld had van iedereen. Maar dat kwam vooral doordat hij verslaafd was aan dingen kopen—en zelfs dan had hij nog steeds flink geld.
“Wat … probeer je te zeggen?”
“De dieren op de straat, ze willen nu actie. Ze willen nu betaalbaar eten. Niet wanneer een stel rijke jochies het besluit.” Fuja stond op van de piano en kwam akelig vlakbij Jefizon. Hij werd er nerveus van, zeker toen ze zijn hand pakte. “Jullie hebben de ruimte en luxe om een gevecht te beginnen met Casbrita. Dus doe het.”
“Ajay zou het niet toestaan. Niet zo snel.”
“Schijt aan Ajay.”
“Jullie inboorlingen hebben wel problemen met een hiërarchie, of niet?”
Fuja gooide zijn theebeker omver, sloeg hem in het gezicht en liep weg.
“Sorry! Ik …” Jefizon struikelde achter haar aan en liet haar pauzeren in de deuropening. “Ik … heeft iemand je ooit verteld dat je mooie ogen hebt?”
Fuja’s gezicht vertrok. Ze bloosde, maar was ook boos. Daarna rende ze weg.
Jefizon probeerde haar te volgen, maar merkte meteen hoeveel gelijk Fuja had. Hoe lang geleden was het dat hij had gerend? Hij was zwaar uit conditie. Fuja had daar geen last van.
Tegen de tijd dat hij een ander plein bereikte, geplaatst voor een indrukwekkende kerk, had ze al stennis geschopt. Eén eenzame Casbrita soldaat bewaakte het plein en werd bekogeld met sneeuwballen. De aanvallers riepen dat Casbrita moest oprotten en dat ze de belastingen niet gingen betalen.
Hij kreeg snel hulp van andere soldaten. Maar de rebellen kregen ook hulp. Sneeuwballen werden ijsballen, werden stenen, werden alles wat ze konden vinden.
De versterkingen voor de soldaten hielden snel op. Er waren blijkbaar maar tien Casbrita soldaten in deze hele wijk. Precies zoals Jefizon dacht: eigenlijk had Casbrita helemaal geen controle.
De menigte groeide verder en verder, bozer en bozer. Fuja stond ergens in het midden. Misschien was ze het niet begonnen, maar ze deed mee.
Jefizon probeerde zich een weg naar voren te dringen. De soldaten hielden zich netjes in, geweer omlaag, en hoorden het allemaal met lede ogen aan.
“Fuja! Stop!”
Jefizon kon haar hoofdtooi bijna aanraken, maar twee buffalo’s beukten hem opzij.
Zij gooiden scherpe glasscherven en riepen dat Casbrita dood moest. De eerste paar scherven botsten tegen de helmen van soldaten; daarna doorboorde eentje iemands uniform, als een mes in de rug.
De soldaten raakten in paniek.
Ze schoten wild op de menigte in.
“Nee! STOP MET VUREN!” schreeuwde Jefizon, terwijl hij met een laatste sprong dacht Fuja’s armen te hebben gevonden.
De halve menigte dook naar de grond. Een paar bleven doorgooien, totdat ze werden neergeschoten. Velen draaiden om en vluchtten, schreeuwend en doodsbang, maar niet iedereen bereikte hun thuis.
Jefizon kreeg koppijn van de eindeloze knallen. Een witte rook daalde neer over het plein die de positie van de Casbrita soldaten verhulde. Hij trok Fuja overeind en sleurde haar naar veiligheid, struikelend over de poten van gevallen dieren. Totdat hij opgelucht een muur voelde en erachter kon schuilen, buiten adem en hand in hand met Fuja.
Toen de knallen ophielden, lagen overal gewonden, en enkele doden.
Later, beste lezer, zouden ze dit de Bosnot Bloedbad noemen. Niet vanwege de hoeveelheid doden, maar vanwege de moord op ongewapende dieren die protesteerden. De rest van de wereld zag Casbrita steeds meer als de duivels, en de inwoners van de kolonies als de slachtoffers.
Het huis van de gouverneur van Bosnot stond in brand. Na meerdere spionnenmissies van Fuja, hadden ze bewijs dat hij stiekem loyaal was aan Casbrita en actief rebellen opspeurde om ze de doodstraf te geven. Ze vonden het vooral jammer dat ze de man zelf niet te pakken hadden gekregen voordat hij vluchtte.
In de tussentijd gebruikte Jefizon zijn koopverslaving om vooral veel wapens en ammunitie te kopen. Het begon in de kolonie waarvan Bosnot hoofdstad was, maar dankzij andere genereuze donoren konden ze nu door alle kolonies burgers bewapenen. De Casbrita soldaten hadden geen idee, maar achter bijna elke voordeur lag nu een geweer klaar om te gebruiken als het moest.
Maar het volgende plan was nog veel beter. Jefizon en Fuja hadden de informatie verzameld. Wasserbox had al kennis over de gewoontes en structuren van Casbritaanse soldaten, waardoor ze het perfecte moment konden uitkiezen.
Middernacht. Verkleed als inboorlingen, dankzij Fuja. Enerzijds om hun gezicht te verbergen, anderzijds om de Casbrita het idee te geven dat ook zij nog steeds boos waren.
Iedereen wilde dat Wasserbox leidde. Maar Ajay vond dat hij als leider van de Kinderen van Vrijheid ook alle missies moest leiden, dus dat was dat.
Bardams deed nooit mee met het vechten, wat nog meer gedoe opleverde onder hen. Uiteindelijk werden zijn taken overgenomen door de neushoornslaaf: Pikan.
Wat niet zijn echte naam kon zijn, wist Jefizon, want neushoornnamen bevatten altijd een “r”. Maar hij zei er niks van, want Pikan was duidelijk de sterkste van hen allemaal.
“Klim in de hoogste mast,” commandeerde Ajay. “En laat ons weten als soldaten komen. Als je durft.”
Pikan rolde zijn ogen en kroop over het schip. De rest volgde op een langzamer tempo. Eenmaal op het dek, verspreidden ze zich in alle richtingen.
Het schip, uit de vloot van Casbrita, was gigantisch. Het zou uren duren om alle hoeken te doorzoeken. Gelukkig wisten ze exact waarvoor ze kwamen: de duizenden kisten aan goederen die in het ruim moesten staan.
Wasserbox was als eerste beneden. Hij moest een harde lach onderdrukken toen hij de buit zag. Met een grijns bestudeerde hij de ladingen thee die vanuit Casbrita hiernaartoe waren gekomen. Hun nieuwe wetten hadden veel belastingen teruggedraaid na het Bosnot bloedbad … behalve die van thee. Blijkbaar hadden ze dat goedje gekozen als hun heuvel om op te sterven.
Ajay plofte naast hem. “Eén kist per keer. Zo min mogelijk lawaai. NU!”
Het team tilde kist na kist omhoog om even later alle thee weg te gooien in de zee. Maar het ging te traag; ze waren te zwaar. Wasserbox pakte de metalen loop van zijn geweer en begon gaten te slaan in de houten scheepswand.
“Daarvoor heb ik geen toestemming gegeven!” krijste Ajay. “Stop daarmee!”
“Als we alles moeten tillen dan—”
Pikan tikte tegen de mast. “Eh, Ajay, iedereen. Dit moet je even zien.”
“Soldaten?” vroeg Ajay bang. Hij nam de ladder omhoog en zag de werkelijkheid: honderden inwoners van Bosnot waren hun huis uitgekomen. Een deel moedigde hen aan. De rest rende ook het schip op om mee te helpen.
Tientallen kisten werden nu elke minuut uit het ruim getrokken. Tientallen kilogram thee die met plezier in het water werd weggegooid. Miljoenen aan verlies voor Casbrita. Hoe langer het doorging, hoe meer enthousiasme er zat in hun vernietiging.
“Ik vertrouw het niet,” zei Ajay plotseling. “Val terug! Stop! Dit is genoeg!”
“Wat?” riep Wasserbox. Maar hij erkende Ajay als de aangewezen leider in deze missie, dus ze trokken allemaal van het schip en stuurden de menigte naar huis.
Ja, ze hadden veel thee weggegooid. Maar ze hadden zoveel meer kunnen bereiken, meerdere schepen kunnen leeghalen, als Ajay—
Terwijl ze vluchtten, braken de eerste Casbrita soldaten eindelijk door de menigte. Ajay commandeerde iedereen, opnieuw, om meteen te vertrekken en de rest te laten zitten.
Ze sprongen zelf ook in het water, dat nu een raar smaakje had. Jefizon ging ervan uit dat de menigte hen tijd zou geven om te vluchten.
Toen hij weer boven water kwam, gaf Fuja hem een zoen.
“Dit,” fluisterde ze, “is wat we meer moeten doen.”
En toen, beste lezer, kwam natuurlijk de vernietigende reactie van Casbrita op dit grote verraad. Want om een of andere reden, kunnen sommige dieren niks laten gebeuren zonder de enorme behoefte om wraak te nemen.
4. Alle Kolonies Een
Casbrita had een nieuwe lading soldaten gestuurd om Bosnot in het gareel te houden. Ook hadden ze in alle kolonies het recht weggehaald om zichzelf te besturen. In de praktijk waren de kolonies nu direct bestuurd door het parlement van Casbrita—aan de andere kant van de wereld.
Door de verhoogde hoeveelheid soldaten moesten de Kinderen van Vrijheid weg uit hun café. Gelukkig hadden die rijke oprichters allemaal wel een landgoed. Ajay vertrouwde niemands huis behalve zijn eigen, dus gingen ze daarheen.
Jefizon realiseerde hoe gelukkig ze waren geweest tot nog toe, en hoeveel meer geluk ze nodig zouden hebben om te winnen tegen de overmacht van Casbrita. Hun wapens waren zo primitief dat ze niet eens een bayonet eraan konden vastmaken. Hun ammunitie was bijna op. De Casbrita soldaten overtroffen hen 100 tegen 1. Hij had ooit gelezen over de Halfgod van Geluk en hij hoopte ten zeerste om die goede man ooit te treffen.
Hij en Fuja kozen meteen samen een slaapkamer uit.
Totdat Ajay ertussen kwam. Hij leunde in de deuropening, zijn strenge ogen op het koppel.
“Kappen hiermee,” zei hij. “Of je breekt de relatie, of jullie mogen allebei oprotten.”
“Dat is waanzin, Ajay,” zei Jefizon, die Fuja vasthield.
“Ga maar weg dan,” zei hij, terwijl zijn linkerhand wees naar de uitgang.
“Na alles dat we hebben gedaan voor de rebellen?” zei Jefizon vol ongeloof. “Net nu we winnen?”
“Zie je wel, liefde maakt je al blind,” bromde Ajay. “We zijn niet aan het winnen. Deze grap met de thee weggooien heeft ons weggejaagd uit Bosnot. En ik heb bewijs dat Fuja een spion is.”
“Ja. Voor ons.”
“ERUIT!”
Jefizon en Fuja lieten elkaars warme handen los. Na een lange stilte sprak Fuja als eerste.
“Ik ben bang … dat we elkaar niet meer moeten zien,” zei ze, waarna ze huilend de kamer uit rende.
Jefizon bleef achter, kwaad en alleen. Ajay leek gerustgesteld, totdat Jefizon langs hem liep en hem een snoeiharde schouderbeuk gaf. “Ik vertrouw geen revolutie waar liefde niet is toegestaan.”
Toen Jefizon beneden kwam, was Fuja al verdwenen. Ze zou toch niet helemáál weggaan? Had hij … had hij de signalen in haar ogen wel goed begrepen? Ze wilde stiekem samenblijven?
De deur ging open en een lang verloren lid van de rebellen kwam binnen. Benni Fracclin, weer ietsje dikker dan de vorige keer, maar nog even vrolijk en charismatisch als altijd.
“Ah, Jefizon! Je kijkt alsof je de wolken gaat vermoorden. Laat mij je verblijden met goed nieuws: onze uitvinders denken een verbetering te hebben ontdekt aan onze pistolen. Straks schieten we sneller en beter dan die Casbrita!”
Ajay kwam ook de trap af en riep iedereen bij elkaar voor een belangrijke bespreking. Totdat hij Fracclin zag.
“Fracclin, je moet stoppen met je bezoekjes aan de wetenschapsbeurzen.”
Hij fronste. “Waarom nu weer?”
“En stap uit de Raad van Uitvinders.”
Fracclin schudde zijn hoofd. “Gaat niet gebeuren, Ajay. Ik had nooit gedacht dat jij nog het meest bang was voor wetenschappers.”
“Jullie zijn freaks. Jouw reputatie laat alle rebellen een stel gekkies lijken. Stop ermee.”
Fracclin keek naar de rest. Zijn voorhoofd was kaal, wat zijn achterhoofd leek te willen compenseren met extra lange haren die al vroeg grijs werden. Hij was nooit een strijder geweest of een held, maar wel veruit de slimste en warmste persoon van de rebellen.
“Oh kom op,” bromde Wasserbox. “Je gaat toch—”
“Ik zou denken dat jij als soldaat begreep dat je niet tegen je baas inging. Ik, Ajay, de baas.”
Wasserbox lachte. “Wie moet herhalen dat hij de baas is—”
“Heb je ooit een boek gelezen? Of je hersencellen gebruikt?” snauwde Jefizon. “Wasserbox staat erom bekend dat hij luistert naar adviezen van anderen. Je moet juist tegen je baas ingaan als die een stomme fout maakt. Het enige dat de baas doet, en dit is een nobele taak die hij niet moet misbruiken, is de eindbeslissing maken.”
Ajay was even stil. “Nou, dan, mijn eindbeslissing is dat Fracclin moet stoppen met zijn heksenwerk en dat Fuja lekker weg mag blijven. Vertrouwde haar al niet vanaf het begin.”
Als het een stemming was geweest, had niemand Ajay als leider gekozen. Maar Ajay had deze rebellen opgericht, alles ervoor geregeld, en het meeste geld en connecties om het een succes te maken.
Dus in een bedrukte stemming nam iedereen plaats rondom Ajay.
“Wat belangrijke nieuws?” vroeg Bardams. Zoals altijd waren de meesten al vergeten dat hij er was.
“De roep is gekomen,” zei Ajay met een glimlach. “Philadinna. Daar gaan de grootste leiders en denkers van elke kolonie samenkomen. Ze noemen het een Continentaal Congres. We gaan bespreken hoe we kunnen samenwerken en het land besturen nadat Casbrita is weggejaagd.”
“Als Casbrita kan worden weggejaagd,” zei Jefizon.
“Het gaat gebeuren,” zei Ajay zelfverzekerd.
Fracclin kuchte en keek op met een scheve glimlach. “Weet je zeker dat je mij wilt verbieden om mijn … bijbaantjes te doen buiten de rebellen?”
Ajay fronste. “Ja. Volgens mij was ik duidelijk.”
“En wat als ik zeg dat ik met dit hele idee ben gekomen en dat hele potdomme congres heb geregeld? Dan nog steeds, Ajay?”
Hij viel stil, zijn gezicht grauw, waarna hij omdraaide en boos wegliep.
Het was de bedoeling dat ze één iemand stuurden, waarbij Fracclin natuurlijk de voorkeur kreeg. Maar Jefizon wilde ook mee. En Bardams. En Ajay ging natuurlijk niet zijn beste leden op pad sturen zonder zelf toe te kijken.
Dus uiteindelijk kwamen ze met z’n allen aan in Philadinna. Alle kolonies hadden hun beste vertegenwoordigers gestuurd. Voor sommige kolonies waren dit de gouverneurs van de steden—althans, voordat ze uit die positie waren gezet en de Casbrita een eigen dier de baas had gemaakt. Voor andere waren dit belangrijke soldaten of slimme denkers zoals Bardams.
Uiteindelijk zat de zaal vol met dieren die alles wisten van de wet en hoe je een land moest besturen, maar ook dieren die alles wisten van hoe je een vijandelijk leger moest verslaan. Iedereen mocht spreken en diens gedachten geven.
Maar de rebellen werden verrast door wat er werd gezegd. Al die andere kolonies wilden vooral de relatie met Casbrita herstellen. Een voordelige vrede afspreken, handel weer mogelijk maken, en zo de kolonies weer sterk krijgen.
Hun enige geluk was dat Bardams en Jefizon werden herkend als de belangrijkste wezens. Hun prestaties, diploma’s en genie maakten hen bijna de baas van het congres. Dus zij konden als enige een tegengeluid geven.
“En wat als Casbrita nooit vrede wil?” zei Bardams. “Dan verzwakken we onszelf terwijl zij toeslaan.”
“De afstand is het probleem,” voegde Jefizon toe. “Nieuwe troepen van Casbrita moeten maandenlang over zee reizen voordat ze hier aankomen. Dus het kan dat wij een vredesvoorstel sturen … terwijl zij al duizend boten onze kant op hebben gestuurd. Ze lachen ons uit!”
“We zijn in géén toestand om Casbrita te bevechten,” opperde een andere stem. “Onze soldaten zijn losse plukjes vaders en zonen verspreid over de kolonies. Onze economie staat stil nu Casbrita ons niks meer levert! Nee, vrede is het eerste pad om te bewandelen.”
“Denk dan aan het principe,” zei Bardams. “Geen dier zou gebukt moeten gaan onder de controle van een ander. De kolonies zijn van de inwoners, niet van de Casbrita die er niet eens zelf wonen. We moeten onszelf uit principe bevrijden. Wij kunnen het eerste land ter wereld worden die dictators en koningen afschaft! Zoals wij slavernij al lang geleden hadden moeten afschaffen.”
Dat gaf een sterkere reactie. Zeker in de zuidelijke kolonies leefde men bijna volledig van slavernij. Het hele gebied stond vol met kwekerijen waar luxe goederen als katoen en suiker werden verbouwd. Verbouwd door slaven.
Uiteindelijk ging het congres maar liefst zes weken lang door. Dat was de keerzijde van iedereen laten spreken en alles uithoren.
Wasserbox was er ook, maar zei niks. Ajay had hem in eerste instantie verboden om binnen te komen en mee te luisteren tijdens het congres, maar toen hadden andere leiders hem alsnog uitgenodigd omdat ze hem herkenden. Toen had Wasserbox Pikan weer uitgenodigd, de neushoorn die Bardams’ slaaf was, omdat hij onder de indruk was van zijn militaire kennis. Dus nu mochten zelfs slaven deze geheime discussies horen!
Ajay vroeg zich af of iedereen gek was geworden en Wasserbox’ verleden bij Casbrita was vergeten. Hij zeker niet.
Uiteindelijk konden ze maar over twee dingen eens worden. Alle soldaten moesten paraat staan om te vechten. En ze zouden snel een volgend congres houden, als dit vredesvoorstel werd afgewezen door Casbrita.
Ze reden weer naar huis in hun koets, getrokken door zes paarden. Bardams vond dit gebruik van paarden niet kunnen, maar moest toegeven dat de afstand veel te ver was om te lopen. Zelfs met de duurste koets duurde het weken.
Zeker als je enkele kilometers voor het einde werd opgehouden door een groep inboorlingen.
De Elwarianen versperden de weg en joelden luid om aandacht te trekken. Ze hielden wapens in de aanslag, maar richtten ze nog niet op de koets. De paarden weigerden door te lopen, mede vanwege twee tipi’s waar ze niet omheen konden.
Wasserbox was als enige dapper genoeg om uit te stappen.
“Is er een probleem?” zei hij rustig. “Of zullen we dit een ongelukkige ontmoeting noemen en nemen wij een andere route naar huis?”
Uit de groep inboorlingen stapte Fuja naar voren. Jefizon sprong ook uit de koets bij het aanzicht van haar glimlachende gezicht.
“Er is een probleem. Maar jullie hebben weer het stomme geluk dat jullie net op tijd zijn voor een verrassingsaanval.”
5. Fort Tondoga
Casbrita had lucht gekregen van het Continentale Congres. In anticipatie van een aanval van de kolonies, besloten ze zelf maar de eerste grote aanval te doen. Een logische zet als je niet wist dat de kolonies eigenlijk alles deden om vrede te krijgen. De inboorlingen hadden hen gezien, sluipend door de nacht.
Toen Jefizon dacht dat Ajay hem niet kon vinden, zocht hij Fuja op. Verscholen in schaduwen van oude bomen, zoenden ze lang en hielden elkaar vast.
“Kom terug, alsjeblieft?” vroeg hij.
“Kunnen we dit geheim houden terwijl we samen wonen en werken?”
“Ajay kan veranderen. Ik moet gewoon—”
“Nee, dat kan hij niet. Dat weet je ook wel.”
“Weet je nog wat ik zei? De wereld heeft totale, absolute vrijheid nodig. Ajay heeft de vrijheid ons te controleren, en ik heb de vrijheid om terug te vechten … maar ik voel me te zwak om het te doen. Er is maar één optie: we verlaten allebei de rebellen.”
“Als het je zo ongelukkig maakt,” vroeg Fuja verbaasd, “waarom sta je dan nog steeds achter absolute vrijheid? Waarom bezit jij nog steeds slaven?”
“Het gaat niet over wat mij nu gelukkig maakt, mijn goede vrouw. Het gaat over wat goed is voor de wereld!”
Fuja keek vol medelijden. “Ik moet wraak nemen voor mijn volk. Jouw genie is nodig om dit nieuwe land op te bouwen. Gaan we dat weggooien?”
Hij wilde Fuja nog veel langer vasthouden, maar knisperende voetstappen duwde hen uit elkaar. Het was inderdaad Ajay die met een lantaarn de bossen afspeurde. Alsof hij expres hiernaar op zoek was. Hij vond slechts Fuja, alleen.
“Waar is Pikan?” vroeg ze, onschuldig.
“Opgesloten in de kar. Hij is een slaaf.”
“Was een slaaf.”
“Hij is onbetrouwbaar, net als jij.” Ajays gezicht werd bijna monsterlijk, zo verlicht vanaf beneden. “Verdwijnt ook de hele tijd, maar weigert te zeggen waarheen.”
Hoofdschuddend stampte Ajay weg, mompelend hoe hij niemand van zijn rebellen kon vertrouwen.
Wasserbox had de paarden van de koets gehaald. Hij, Bardams en Fracclin waren elk in een andere richting gereden om soldaten te vinden. Als ze snel waren, konden ze Casbrita niet alleen tegenhouden voordat ze een groot gebied innamen, ze konden hen zelfs verslaan. Met dat in het vooruitzicht reden ze nog een stuk harder.
De soldaten die ze vonden waren niet allemaal even inspirerend. Sommige zouden niet weten hoe je een geweer schoot. Andere waren te ongezond om langer dan een halve minuut te rennen. Maar ze moesten het doen met wat ze hadden.
Bardams kreeg toch steeds meer gelijk: afwachten en vrede zoeken met Casbrita had hen te sloom gemaakt, te onvoorbereid.
Tegen het ochtendgloren botste hun geïmproviseerde leger met die van Casbrita. Op een heuvelig gebied, omringd door een paar dunne rivieren, stonden de troepen tegenover elkaar en losten de eerste schoten.
En Wasserbox verloor.
Zijn troepen waren ongetraind, nog slaperig, schoten eerder zichzelf dan de tegenstander. Ze waren met veel te weinig; Casbrita had alles uit de kast getrokken.
Hij moest terugtrekken, verder en verder verwijderd van zijn vrienden. Voor zijn ogen vielen soldaten die hij pas net uit hun bed had getrokken. Pikan vocht heldhaftig, maar hij dwong de neushoorn veilig aan zijn rechterhand, bang nog meer goede soldaten te verliezen.
Zijn troepen werden met hun rug tegen de rivier gedrukt. Als ze ooit wilden oversteken, zouden ze zich moeten omdraaien en Casbrita hen in de rug schieten.
Dit was niet hoe het hoorde te zijn. Waren zij niet de goede kant? Waren zij geen helden die hun kolonies gingen bevrijden?
Hij besefte hoeveel geluk hij hiervoor had gehad, keer op keer.
Totdat het geluk ook deze keer bij hem kwam, geen seconde te laat.
Een dikke mist hing over het land vandaag. Dik genoeg dat Wasserbox de rivier alsnog in het geheim kon oversteken. Eenmaal aan de andere kant, hadden ze juist veruit de beste positie. Ze stonden hoger en het stromende water was een soort schild.
Ze schoten de soldaten van Casbrita terug. En terwijl ze terugtrokken, door de heuvelige kolonie, ontdekte Casbrita wat het betekende als een heel continent wil dat je vertrekt. Achter elke hoek, in elk dorp, stonden dan wezens klaar om je weg te schieten.
Hoe hard Casbrita ook terug rende, altijd kwamen ze wel nieuwe soldaten tegen, vaak opgetrommeld door Fracclin. Bardams probeerde het wel, maar was een stuk minder overtuigend dan zijn vriend. Bovendien leek het altijd alsof Fracclin vrienden en familie had op elke centimeter aarde.
Totdat Casbrita geen andere keus had dan hélemaal terugtrekken tot Bosnot, waar het zichzelf ingroef en niemand meer binnenliet.
Als gevolg van deze gebeurtenis werd het tweede Continentale Congres naar voren geschoven. De rebellen waren nauwelijks thuisgekomen, of ze moesten alweer terug. Maar deze keer wisten ze dat de andere leiders meer aan hun kant zouden staan.
“Casbrita heeft aangetoond geen vrede te willen,” begon Bardams zijn betoog tegenover de stampvolle zaal in Philadinna. “Ze willen de kolonies onderdrukken en iedereen neerschieten die vervelend doet. De enige reden dat ze het nog niet hebben gedaan, is omdat ze nog te weinig soldaten hebben, maar die komen vast en zeker nu in duizenden schepen hiernaartoe.”
Hij verspreidde een papier, geschreven in sierlijke letters, over de aanwezigen. “Het voorstel is simpel. Eén leger voor alle kolonies: het Continentale Leger. De kolonies moeten hun eigen land worden en zichzelf als zodanig verdedigen.”
“En wie gaat dat regelen?” vroeg een stem. “Op dit congres hebben alle kolonies gelijke stem, en niemand bepaalt iets voor iedereen. Daar willen we nu juist vanaf! Elke kolonie wil zelfstandig zijn! Je krijgt het nooit voor elkaar dat we één commandant accepteren.”
“Oh ja?” Bardams wees naar Wasserbox. Hij stond op, gekleed in zijn uniform met alle mogelijke medailles, en bekeek zelfverzekerd de zaal. “Ook niet degene die de eerste aanvallen van Casbrita eigenhandig heeft afgeslagen? Een ervaren generaal waarover boeken zijn geschreven?”
De aanwezigen keken naar elkaar. Niemand protesteerde al te hevig. Jefizon stak voorzichtig zijn hand op.
“Een stemming. Als driekwart toestemt, wordt Wasserbox de eerste commandant van het Continentale Leger, bestaande uit alle soldaten uit alle kolonies. Allen die voor zijn, steek een poot omhoog.”
Wasserbox keek gespannen toe. Zelfs Ajay wist niet of hij het daarmee eens was. Maar toen zelfs hij ermee instemde, ging het grootste deel van de zaal mee. Ze hadden net genoeg om het voorstel aan te nemen. Even later zetten tientallen dieren een officiële handtekening onder een officieel papiertje.
Toen Wasserbox die zaal uitliep, was hij commandant van het hele Continentale Leger. En hij voelde alsof hij het niet verdiende, want hij had blunder na blunder gemaakt, te veel doden veroorzaakt. De anderen mochten hem vertrouwen; hij vertrouwde zichzelf niet.
Fuja schuilde in de bosjes. Jefizon nam het risico om vlak naast haar te verstoppen. De Kinderen van Vrijheid keken uit op een imposant stenen kasteel op een heuvel, genaamd Fort Tondoga, in het bezit van Casbrita. Ajay had gehoord dat het nauwelijks verdedigd was. Nog belangrijker, ze zouden hier bergen met wapens en ammunitie opslaan.
Als ze dit konden innemen, maakten ze weer en grote sprong vooruit.
Bardams was niet mee, zoals altijd. Fracclin was op een andere missie gestuurd waarover hij niks mocht zeggen. Dus Ajay moest met tegenzin de ex-slaaf Pikan toevoegen aan deze gevoelige missie.
Ze deden hun gewoonlijke ritueel voor een groot gevecht: ze dronken allemaal warme thee. Ajay had het deze keer zowat verplicht, om hun zenuwen te bedwingen en verdachte fouten te voorkomen. Jefizon had zijn beker net leeg, en Fuja gooide haar glas weg, want de tijd was daar.
“Nu!” fluisterde hij.
De groep stoof uit de bosjes en rende door de duisternis naar het fort. De poort had slechts twee bewakers, en zelfs dan was eentje in slaap gevallen. Ajay richtte zijn pistool en schoot ze allebei neer, met ongelofelijk precisie, voordat ze iets doorhadden.
“Ik had mijn pijl en boog moeten gebruiken,” siste Fuja. “Nu heeft iedereen dat kogelschot gehoord!”
“Mondje dicht, volg mijn commando’s,” bromde Ajay. “We zijn nu al binnen dankzij mij.”
Net toen ze door de poort wilden sluipen, klonk een ander geluid in de nacht. Vele voetstappen en klinkend metaal. Het geluid van honderd warme ademen tegen het ijskoude weer. Ze draaiden geschrokken om en speurden de horizon af.
Een troep soldaten marcheerde richting Fort Tondoga. Ajays gezicht vertrok en hij merkte teleurgesteld op dat hij te weinig kogels had. Fuja maakte haar pijl en boog klaar, maar bereidde zich vooral voor op wegrennen.
Totdat de soldaten hun kleuren bekenden. Deze waren van de kolonies!
Ajay rende de heuvel af en liet zijn team onhandig bij de poort van het fort staan. Hij ontmoette de commandant van de andere troepen, ene Bennie Arrold.
“Je onderbreekt onze missie om het fort in te nemen,” zei Ajay. “Loop door naar dat andere fort—”
“Wij zijn gestuurd door Wasserbox.”
“Niet waar.”
Arrold liet een document zien dat zijn verhaal bevestigde. Ajay zuchtte en keek nog eens naar zijn team.
“We vallen samen aan,” zei hij. “Maar ik leid de missie.”
“Nee, ik.”
“Ikke.”
“Ik heb een hogere rang dan jij. Wat ben jij? Volgens mij ben je niet eens een soldaat.”
“Het wordt al licht,” zei een soldaat. “Als we nu niet aanvallen, kunnen we net zo goed niet komen.”
Ajay grinnikte. “Jij laat je soldaten zo tegen je praten? Dan ben jij zeker niet geschikt om—”
“We leiden samen. Hop, beweging, en snel.”
Met de veiligheid van honderd soldaten in hun rug, trok het team verder Fort Tondoga in. Ze vonden geen bewakers in de ontvangsthal. Ajays informatie over hoe slecht het was beveiligd leek correct. Binnen de kortste keren vonden ze tientallen moderne kanonnen en de kogels om ze te gebruiken.
Fuja voelde zich licht in haar hoofd, krampen in haar maag. Jefizon en Pikan voelden dezelfde pijntjes, maar de neushoorn fluisterde dat het vast kwam door hun blijdschap over de aanstaande overwinning.
Fuja werd misschien overmoedig. Ze rende met Jefizon een stukje vooruit, op zoek naar nog meer wapens, toen ze een harde klap op haar achterhoofd voelde.
Alles werd zwart.
6. Gevangenendilemma
De zak werd van Jefizons hoofd getrokken. De ruimte was grijs en verlicht door slechts één kaars vlak voor zijn neus. Hij had geen zekerheid over hoe lang hij buiten bewustzijn was geweest, maar voelde dat hij nog in hetzelfde fort was.
“Wat is je naam?” zei een persoon die in het duister bleef.
“Jefizon.” Zijn stem trilde. Hij had geaccepteerd dat rebel zijn hem elk moment in één klap kon doden. Maar gevangen door de vijand leek hem vele malen erger. “Ik vertel je niks. Dood me dan maar, mijn slecht man.”
Hij hoopte dat het heldhaftig klonk. Zijn verhoorder lachte hardop en stapte dichterbij.
“Ik heb een voorstel.”
“Ik stap niet over naar de vuile Casbrita,” zei Jefizon, vechtend tegen de touwen die hem vastbonden aan de stoel. “Niet voor welk voorstel—”
“Ik heb ditzelfde voorstel aan je vrienden gegeven. Die meid van je, die sterke leider, enzovoort.”
“Ik heb geen idee waarover je praat. Ik was verdwaald in het fort en heb geen vrienden. Ik bedoel, wat zijn vrienden nou eigenlijk? Wat is een fort? Kunnen we dat eerst definiëren en—”
“Je hebt een keuze: beken dat je bij de rebellen hoort en werk met ons samen, of blijf ontkennen en tegenwerken. Als je samenwerkt, laten we je gaan. Als je blijft ontkennen, kunnen we je straffen met een geldboete en het verlies van je landgoed, maar de wetten van Casbrita staan niet meer toe dan dat.”
Jefizon keek weg. Hij hield van zijn geld en zijn landgoed. Maar het voelde als een minimale straf om vrij en levend hier weg te lopen.
“Maar …” De verhoorder stapte opnieuw dichterbij, maar bleef een zwart silhouette in de schaduwen. Zijn adem blies bijna de kaars uit. “Als een van je vrienden samenwerkt, en jij werkt tegen, dan kunnen we je de doodstraf opleggen. Als zij beweren dat je een rebel en vijand van de staat bent, en jij liegt tegen ons, dan hang je morgen.”
“Wat … wat hebben die anderen die ik niet ken besloten?”
Doodse stilte. Natuurlijk gingen ze dat nooit zeggen.
“Is er een derde optie?” vroeg hij tegen beter weten in. Ook daarop kwam alleen stilte.
Samenwerken zou het hoogste verraad zijn. Hij zou Ajay kunnen verklappen, maar als Ajay had gekozen om te ontkennen, had hij zijn baas en vriend vermoord. En Fuja? Wat zou zij doen?
Het beste was als ze allemaal zouden ontkennen. Ze zouden geldboetes en lichte straffen krijgen, maar vrijuit gaan. Maar hadden ze allemaal die kracht van geest? Er hoefde maar één van hen zijn mond voorbij te praten en alle anderen hingen morgen aan de galg.
En Pikan? Hoe goed kenden ze hem nou eigenlijk? Konden ze een ex-slaaf vertrouwen? Jefizon zag langzaam de redenen voor Ajay’s eindeloze wantrouwen. Een reden tegen absolute vrijheid.
Toen de kaars uitging, al het kaarsvet verbrand, moest Jefizon zijn antwoord geven.
Fuja joelde om hulp en gromde naar haar ontvoerders. Ze lieten het gebeuren, totdat ze van vermoeidheid maar in de stoel zakte. Blijkbaar hadden deze wezens alle tijd. De kamer had geen ramen en maar één deur, dus ze had geen idee of het inmiddels alweer dag was, of de volgende nacht. Misschien was ze niet eens in Fort Tondoga meer.
Ze had nachtmerries gehad over wakker worden op een schip, varend naar Casbrita. Ze wilde niet leven onder die stomme wezens. Ze zouden haar de hele dag raar aankijken en als zo’n … zo’n freak beschouwen, zoals Ajay zijn eigen vriend Fracclin noemde. Terwijl iedereen toch zag dat Fracclin juist de aardige, normale persoon was? Hij was gewoon te slim voor Ajay.
Zolang ze nog haar geboortegrond onder haar voeten had, voelde ze nog kracht en hoop.
Totdat de verhoorder haar een dilemma voorschotelde. Tegenwerken en ze zouden haar verbannen van de kolonies, teruggezet naar “haar volk” achter de bergen. Ook al was dat een hele andere stam inboorlingen die ze niet kende en haar waarschijnlijk niet wilden. In de ogen van Casbrita waren ze allemaal hetzelfde ras.
Samenwerken en haar vrienden verraden, en ze ging vrijuit. Ze zou zelfs officieel burger van Casbrita kunnen worden. Maar haar vrienden die tegenwerkten zouden sterven.
Ajay zou ze niet missen. Alle andere wel. De gedachte dat Jefizon hetzelfde dilemma kreeg en nu moest afwegen hoeveel ze van elkaar hielden …
Ze barstte in tranen uit. Waarom was de wereld zo? Waarom konden wezens niet gewoon leven? Niet gewoon bestaan? Zonder dat machtige idioten oorlogen voerden en misbruik maakten van alles?
Ze kreeg bedenktijd totdat de kaars op was. Maar zodra haar huilbui voorbij was, wist ze al het enige antwoord.
Pikan had vaak genoeg mishandeling meegemaakt van wildvreemden. Hij keek verdoofd en vooral geïrriteerd naar zijn nieuwe ontvoerders. Hij zat niet op een stoel, natuurlijk, maar stond op eigen poten en was vastgemaakt aan de muur.
Hij vocht niet tegen de touwen, maar wist toevallig welke knoop ze hadden gebruikt en dat hij die wel ongezien kon losmaken. Hij moest het gesprek rekken.
Hij kreeg een dilemma. Tegenwerken en hij werd weer slaaf. Samenwerken en hij zou vrijuit gaan.
Maar hij kreeg er nog een stukje bij, speciaal voor hem.
“We hebben gehoord hoe het Continentale Leger met slaven omgaat,” zei de verhoorder. “Ze willen jullie wel om te vechten. Maar als het vechten voorbij is, moeten jullie vooral weer terug naar het landgoed om slaaf te zijn.”
Hij leunde voorover, waardoor Pikan zijn neus kon zien, maar niet zijn gezicht. Herkende hij die neus?
“De kolonies gaan jullie nooit als volwaardige dieren zien, Pikan. Hoe hard je ook voor hen vecht, hoeveel missies je ook voor hen doet.”
“Dus ik moet overstappen naar de onderdrukkers?”
“Je hebt een keuze. Als je met ons samenwerkt, maken we jou een hoge generaal in ons leger. Jij mag je eigen leger vormen van slaven, die, zodra de oorlog voorbij is, allemaal hun vrijheid zullen krijgen. Casbrita geeft wél om jullie, Elwar niet.”
Pikans mond werd een streep. Hij keek weg, naar de grijze muur met afgebrokkeld steen. Op meerdere plekken in het fort klonken voetstappen en werden zware voorwerpen verschoven. Dankzij Benni Arrold hadden ze toch uiteindelijk met flink veel soldaten aangevallen? Hoe hadden ze zo hard kunnen verliezen?
Tenzij …
Hij leunde plots voorwaarts en trok zijn verhoorder in het kaarslicht.
Arrold zelf.
Hij worstelde zich los en bond Pikan extra stevig vast.
“Dus wat is je antwoord?” vroeg Arrold.
Pikan wist dat er geen beste oplossing was. Hij kon voor zichzelf kiezen, of voor de groep, dát was de echte keuze. Als hij samenwerkte, koos hij zichzelf maar verdoemde iedereen die tegen had gewerkt. Als hij tegenwerkte, koos hij de groep maar verpestte de rest van zijn leven.
Ajay had hem altijd bekeken en behandeld als minderwaardige slaaf. Fuja was aardig, maar Jefizon wilde hem ook niet graag in de buurt. Zelfs Wasserbox, de moraalridder van een generaal, had zelf nog slaven en zou graag zien dat Pikan zijn aanplant ging verbouwen. Voor zo min mogelijk geld, natuurlijk.
Maar dan had je Bardams en Fracclin. Goede vrienden van de rest. Ze vertrouwden elkaar en hadden samen al heel wat stappen gezet richting vrijheid. Zonder de Kinderen van Vrijheid waren de kolonies misschien nog steeds verdeeld.
Was het mogelijk dat iemand zowel grote dingen deed als grote fouten maakte? Was het mogelijk dat iemand absoluut te vertrouwen was op sommige dingen, en niet op andere?
“Kan ik officiële bevestiging krijgen dat Casbrita slaven goed zal verzorgen en vrij zal laten? Een brief van de koning, door hem ondertekend?”
Arrold grinnikte en vond het papier in een rommelige stapel. Pikan had nooit hun taal leren lezen, maar het zag er koninklijk uit. Met stempel en alles.
Hij bekeek het formulier lange tijd. Zijn ogen werden waterig, alsof ze het extra moeilijk wilden maken om de tekst te begrijpen.
De kaars flakkerde, bijna opgebrand. De deur van zijn kamer ging al open, alsof ze zo snel mogelijk wilden inspelen op wat Pikan te zeggen had.
Maar wat hij te zeggen had bleek toch een verrassing.
“Mijn echte naam is Beeris en ik ben de Halfgod van Geluk. Ik zal met jullie samenwerken als jullie je belofte nakomen om beter te zorgen voor slaven en armen, om alleen te beschermen en niet te vernielen, om de goede kant te zijn in deze oorlog.”
Hij had zichzelf bevrijd. Arrold struikelde achterover en rende angstig de kamer uit.
Was dat te veel? Het zal wel. Met zijn geluksmagie kon hij nu de anderen bevrijden voordat hen iets werd aangedaan. En dan—
Arrolds soldaten kwamen in groten getale op hem af. Ze overmeesterden hem en gooiden weer een zak over zijn hoofd.
“Laat me los! Ik zei toch samen te werken! Jullie hadden het—”
Hij voelde lege lucht onder hem. Even later landde hij hard op een nieuwe ondergrond, en had het geluk dat geen enkel bot brak.
7. Verklaring van Vrijheid
Jefizon stond doodsangsten uit, alleen in zijn kamer. Hij hoorde Fuja joelen, eerst ver weg, maar daarna steeds dichterbij. Oh. De goede vrouw had toch niet samengewerkt? Het leek of ze meeliep door het kasteel. Of brachten ze haar juist—
Zijn deur ging open. De zak ging opnieuw van zijn hoofd. De warme armen van Fuja sloegen om hem heen en hielpen zijn trillende lichaam overeind, van de vloer.
Ajay stond voor hem. Ajay? Op vrije voeten? Boos? Nee, wacht, dat was normaal.
“Uit elkaar,” bromde Ajay. Fuja luisterde niet.
“Wat … wat is er …” zei Jefizon gedesoriënteerd.
“Het was een truc,” zei Fuja kwaad. “Ajay had het allemaal opgezet.”
Jefizons ogen werden groot. Hij stampte op Ajay af, maar raakte hem niet aan. “En? Zijn we geslaagd voor je test? Of twijfel je nog steeds aan de loyaliteit van je beste vrienden!?”
“Jullie deden het goed,” zei Ajay rustig, terwijl hij wegliep uit Jefizons vernietigende blik. “Pikan, of Beeris blijkbaar, deed het minder. Hij wilde maar al te graag samenwerken met Casbrita. Dus ik had gelijk!”
Fuja sloeg een hand voor haar mond. “Wat heb je met hem gedaan?”
“Soldaten gevraagd om hem gevangen te nemen. Maar …” Ajay keek weg vol schaamte. “Hij blijft Halfgod van Geluk, dus halverwege gleden ze uit en nu is hij ergens op een grasveld neergegooid.”
“Je hebt,” zei Jefizon, zijn woede nauwelijks ingehouden. “Een god van geluk weggejaagd uit ons eigen leger!? Was dat je meesterplan, oh grote Ajay?”
“Hij is niet loyaal. Hij zou vroeg of laat geluk aan de tegenstander geven.”
“We kappen ermee,” zei Jefizon. “Fuja en ik, we werken voor Wasserbox en het congres, niet voor jou.”
“Dat is niet jullie keuze.”
“Het zou wel zo moeten zijn,” zei Jefizon, die de gedachte meteen ergens opschreef. “Dieren zouden het recht moeten hebben om zelf hun baan te kiezen en deze zelf ook weer af te wijzen als hun baas gestoord blijkt.”
“Gestoord?!” Ajay sloeg het papier uit Jefizons vingers. “Ik heb eigenhandig alle kolonies in opstand gebracht. Zonder mijn Kinderen van Vrijheid lagen we nu allemaal als slaven klaar voor de Casbrita!”
“Goede daden uit het verleden,” zei Fuja rustig, “maken slechte daden uit het heden niet goed.”
Arrold kwam ook binnen met papier in zijn hand. “We schrijven een boodschap aan Wasserbox over de gebeurtenissen hier. Wat zal ik zeggen?”
“Dat Ajays geweldige leiding het fort met speels gemak heeft ingenomen. Geen enkele dode of gewonde aan beide kanten. Behalve dan een domme soldaat van Elwar die zichzelf prikte met zijn gestolen bayonet. Stapels wapens staan klaar voor gebruik.”
“Ik … mijn soldaten hebben het meeste werk gedaan, niet? Zonder mij was het niet zo makkelijk geweest?”
“Niet zo egoïstisch doen, Arrold.” Ajays woeste blik maande hem tot stilte. Hij schreef de brief af met het meeste krediet naar Ajay, en slechts een voetnoot voor hemzelf.
Fuja en Jefizon hielden elkaar stevig vast. Ze wachtten tot Ajay, die de uitgang versperde, opzij stapte.
“Misschien zijn jullie loyaal aan Elwar,” zei hij. “Maar je baas bedanken voor alles dat hij voor je heeft gedaan, ho maar. Je zult merken, daar in de buitenwereld, dat er veel ergere dieren zijn dan ik, die veel dommere keuzes maken. Volledige vrijheid is ook niet alles.”
“Het bestaan van slechtere wezens,” zei Fuja bij het voorbijgaan, “maakt jou niet beter.”
Jefizon vond het ook een goed idee om dat op te schrijven.
Wasserbox werd over heel Elwar gejaagd. Casbrita zette steeds meer en meer soldaten in, die simpelweg té sterk en té goed getraind waren. Zelfs de slimste valstrikken en militaire plannen konden daar niet tegenop.
Casbrita had maar één stad echt in hun bezit: Bosnot. Ze gebruikten het dus als haven voor hun schepen. Al hun versterkingen kwamen daar in en reisden dan veilig naar de andere kolonies.
Hoewel ze dus geen andere stad hadden, zelfs niet Philadinna, kregen ze nu wel grote plukken van andere gebieden. Plukken waar Wasserbox had geprobeerd hen tegen te houden, totdat hij moest vluchten omdat ze zwaar verloren.
Daardoor was Wasserbox nu verdwaald in niemandsland, ergens te midden van Elwar. Berichtgeving van hem was chaotisch en vertraagt, en hulp kon nauwelijks worden geboden.
“We moeten Bosnot definitief van ons maken,” zei Bardams bij het volgende congres. “De toevoer van Casbrita afsnijden.”
“Bosnot is al lang niet meer de grootste stad. Nieuw Bork is belangrijker.”
“Niet op dit moment. Alles draait om Bosnot.”
“En dan?” zei een leider uit de zuidelijke kolonies. “Als we Bosnot hebben, wat dan?”
Bardams dacht hier even over na. Hij keek naar Jefizon, die notities bijhield van de gehele vergadering, wat hen op hoge papierkosten kwam te staan.
“Dan verklaren we onszelf onafhankelijk.”
“Dat is … dat is als een peuter die zichzelf de koning noemt. Niemand neemt dat serieus.”
“Wel als we bewijzen dat ze ons serieus kunnen nemen.”
“Het zou veel meer waard zijn als Casbrita ons vrij en onafhankelijk verklaarde,” zei een andere stem.
“Dat gaat nooit gebeuren,” zei Fracclin, weer terug van zijn missies om het congres bij te wonen. “Dat zien we nu allemaal. We tonen dat we sterker zijn dan Casbrita, we verklaren ons onafhankelijk, en dan hopen we dat de meeste landen ter wereld ons geloven en steunen.”
Bardams knikte. “Zolang de meeste wezens geloven dat je een eigen land bent … zal je een eigen land zijn. Uiteindelijk zijn al die landsgrenzen en koningen maar verzonnen.”
“We zijn niet één land,” opperde iemand anders. “We zijn dertien kolonies.”
“Dan verklaren we onafhankelijkheid van elke individuele kolonie. Alsof we dertien verschillende landen zijn,” zei Bardams.
Jefizon keek eindelijk op van zijn boek. “Maar dat werkt alleen als onze verklaring indrukwekkend is. We moeten niet alleen zeggen dat we vrij willen zijn. We moeten uitleggen wat onze nieuwe wetten zullen zijn én waarom.”
Vele gezichten keerden naar hem met een flauwe glimlach. Bardams zei wat ze allemaal dachten. “Als jij, Jefizon, zo vriendelijk zou willen zijn om die verklaring te bedenken en uit te schrijven?”
Hij bevroor. “Oh, mijn goede mannen, wat onverwacht. Dat zou een enorme eer zijn. Sterker nog, ik heb de helft al af—”
“Presenteer het als het helemaal af is,” zei Bardams kortaf.
En zo begon Jefizon aan zijn Verklaring van Onafhankelijkheid. Een erg lang document waarin hij alles opschreef wat hij had geleerd en bedacht over zijn hele leven van boeken lezen.
Ze hadden een kans. Een kans om een natie op te richten waar geen koninklijke familie de baas was. Waar slavernij was afgeschaft. Waar iedereen gelijk was, zo dichtbij absolute vrijheid als ze ooit zouden komen.
Hoewel hij nu zag dat zijn visie niet perfect was. Sommige waren simpelweg ongelukkig om te worden geboren als slaaf, en sommige hadden de pech dat ze zwakke lichamen of hersenen hadden. Ook zij verdienden vrijheid, wat betekende de vrijheid afpakken van anderen die wilden overwinnen en koloniseren.
Hij schreef het allemaal op. De uitleg waarom dit zo belangrijk was, voelde vaak onzinnig. Het was zo overduidelijk. Moest hij gaan uitleggen waarom een vrouwelijk dier evenveel waard was als een mannelijk dier? Moest hij echt gaan uitleggen dat elk dier iets kon toevoegen aan de wereld en dezelfde kansen moest krijgen? Dus hij schreef vaak genoeg op dat het “zichzelf uitlegde” of dat het “overduidelijk” was.
Fuja leerde langzaam lezen, vooral omdat ze wilde meelezen en meedenken. Jefizon herinnerde haar steeds dat al die andere dieren het document ook nog moesten goedkeuren. Alle privileges die ze voor de grap aan de inboorlingen wilden geven, werden dus maar weggelaten.
Zo schreef Jefizon door, wekenlang, maandenlang, in zijn werkkamer op zijn landgoed. In zijn herinneringen zou hij deze tijd altijd als de beste tijd van zijn leven opschrijven. Fuja die om hem heen dartelde. Eindeloze koppen warme thee drinken. Hij die al zijn gedachtegoed mocht opschrijven, met grote kans dat het de wet werd. Ze konden iets moois en groots maken. Zag iedereen hoe mooi dat was, net zoals hij?
Ondertussen probeerde hij mee te denken met een manier om Bosnot terug te winnen. De eerste berichten waren niet al te best. Wasserbox had hulp gekregen uit mysterieuze bronnen—kisten vol wapens en ammunitie die waren aangespoeld in zuidelijke kolonies. Daarmee had hij zichzelf vrijgevochten, maar zijn leger was te klein en verzwakt om Bosnot te omsingelen.
In de strenge winter stierven de meeste van zijn soldaten aan kou en honger. De vijand had geen enkel probleem en feestte in hun goed bevoorraadde Bosnot of hun warme forts.
Sinds die dag dat Ajay Beeris had weggejaagd, was hun geluk werkelijk opgeraakt. Geruchten verspreidden zich nu dat Wasserbox toch stiekem voor Casbrita werkte, zo slecht deed hij het, of dat hij alle vertrouwen in zijn eigen kunnen was kwijtgeraakt.
Totdat een brief bij zijn landgoed werd bezorgd met een slim plan.
8. De Truc van Bosnot
Jefizon en Ajay ontmoetten elkaar op een rare plek. Beiden reden op hun paard, waarmee Jefizon zich nu erg oncomfortabel voelde. Hij had zijn paard gevraagd of hij zijn vrijheid wilde, maar had niet echt geluisterd naar de reactie of al zijn paarden vrijheid gegeven, want, ja, hij had ze nodig.
Ze vonden elkaar langs de Ohoi rivier, maar Jefizon reed naar Bosnot, terwijl Ajay er vandaan reed.
Jefizon zwaaide en stapte af om aan te geven dat hij wilde praten. Ajay deed met tegenzin hetzelfde.
“De komende paar dagen zullen bepalen of Bosnot van ons wordt of niet,” zei Jefizon. “Ik zou denken dat je daaraan mee wilde vechten.”
Ajay keek weg. “Ik heb veel nagedacht. Ik heb besloten dat het onmogelijk is.”
“Wat?”
“Elk levend wezen zet eigen overleving altijd op de eerste plaats. Denken dat het ooit anders gaat zijn is waanzin. Let er maar op. Zodra de dertien kolonies vrij zijn, gaan ze met elkaar vechten wie de baas van allemaal is.”
Jefizon fronste. “Dát is de conclusie na tien jaar lang succesvol rebellen leiden? Je had een inboorling onder je commando! Een ex-slaaf!”
“Ja, en jij zou je liefde met Fuja verkiezen boven Elwar,” zei Ajay bitter. “Als het erop aankomt, laat jij je geweer vallen om je meisje te redden. Want ego komt op de eerste plaats.”
Hij wees naar de horizon, waarvan de kustlijn lag. “En Fracclin? Zijn geheime missie was om de Frambozi te overtuigen ons te steunen in de oorlog. Maar wat hoor ik gisteren? Hij heeft al die tijd een beetje gefeest en vrouwen versiert.”
Jefizon bleef stil. Hij had dezelfde boeken gelezen als Ajay. De geschiedenis was een eindeloze reeks beschavingen die alleen maar aan zichzelf dachten. Koningen die het goed hadden, en toen tóch meer macht wilden voor zichzelf en daarmee alles verpestten.
Maar Jefizon had zijn geweldige—nee, ook niet. “Ze hebben mijn geweldige Verklaring van Onafhankelijkheid verpest,” zei hij grim. “Al mijn beste alinea’s eruit gehaald! Het afschaffen van slavernij moest ook uitgegumd, op aandringen van de zuidelijke kolonies.”
“Je had het zelf ook gedaan,” zei Ajay vlak. “Je hebt het zelf al gedaan, met mij. Zodra iemand je vertelt wat je moet doen voor de groep, ga je tegenstribbelen en kies je voor jezelf.”
Jefizon klom weer op zijn paard, geïrriteerd. “Er zijn verschillen. De regels die jij instelde sloegen nergens op.”
“Oh nee? Ik dwong alle blikken dezelfde kant op! Ik had gelijk in mijn wantrouwen van jullie! Want nu … nu zijn we allemaal verspreid en alleen.”
“Dus je controleert. Je commandeert. Je plaatst een gevangenis om ieder ander wezen omdat je banger bent dat ze je verrassen dan dat je hun geweldige ideeën moet missen!”
“Je zal het zien gebeuren,” zei Ajay bitter, terwijl hij ook op zijn eigen paard klom. “Het zou een wonder zijn als dieren daadwerkelijk samenwerkten en elkaar vrij lieten. Het zou een wonder zijn als we daadwerkelijk winnen tegen het grote Casbrita.”
Jefizon keek nors. “Wonderen gebeuren wat sneller als dieren niet actief tegenwerken en misschien zelfs alles ervoor inzetten.”
Ajay bleef stil en raasde weg, gevolgd door een tiental slaven van zijn eigen landgoed. Jefizon begreep niet hoe Ajay achter het afschaffen van slavernij kon staan en tegelijkertijd slaven kon houden. Hij beweerde dat het “anders was”, maar hoe dan?
Jefizon bleef lang genoeg kijken om te zien dat hij richting Fort Tondoga leek te gaan, nog steeds ferm in bezit van het Continentale Leger.
Daarna legde hij zelf de laatste afstand af tot Bosnot.
Eenmaal daar werd hij meteen door Wasserbox begroet. Hij kreeg een uniform, een geweer, en instructies. Fuja stond al ergens in de stad.
De generaal keek intens—en uitgeput.
“We hebben alle wegen uit de stad geblokkeerd. Al die linies moeten stand houden. Zodra ook maar één gat ontstaat … kan Casbrita erdoorheen sluipen en ons dan van achteren helemaal overwinnen. Onthoudt: dit is een beleg, géén aanval. Niemand vuurt per ongeluk een schot.”
Hij tikte op de kaart om een brede laan vlakbij de haven aan te geven. “Jefizon, jij mag het hier dichthouden. Ik geef je de leiding over twintig soldaten.”
“Leiding?! Ik heb nooit militair iets bereikt!”
“We hebben te weinig soldaten. Je hebt toch op z’n minst gelezen over hoe je dit soort dingen doet?”
Jefizon tikte angstig tegen de tafel. “Ja, ja, maar theorie is iets anders dan praktijk.”
“Dit is mijn bevel,” zei Wasserbox, waarna hij meteen zijn hoogste generaal vroeg om de laatste stand van zaken.
Jefizon hoorde dat het er niet best voor stond. Qua aantallen waren ze misschien gelijk, zeker met alle versterkingen van buitenaf. Maar Casbrita had het goed beveiligde stadscentrum. Bovendien hadden ze betere wapens, zoals nieuwe kanonnen, en een haast oneindige invoer van kogels via de haven.
De afgelopen winter was een mokerslag geweest. Zelfs in de stad was het eten opgeraakt, net als de brandstof om jezelf op te warmen. Vele soldaten waren gestorven, vele waren gevlucht. Maar nu de zomer kwam hadden ze weer hoop.
Jefizon liep door de straten. Elke muur had wel een paar kogelgaten. Versplinterde spullen en gerafelde uniforms lagen verspreid over de straten. Met elke stap kwam hij dichterbij de herrie van geweerschoten en schreeuwende generaals—wat betekende dat ze nu al Wasserbox’ commando’s negeerden.
Vlakbij knalde een kogel in een dak. Jefizon moest opzij springen voor de regen van hout en dakpannen die erop volgde. Hij versnelde zijn pas, totdat hij de havenlucht rook en even later bij zijn linie kwam.
Zijn soldaten keken op, onzeker wat te doen. Ze blokkeerden de doorgang met hun aanwezigheid, maar waren verder niet al te dreigend.
“Wat doen jullie?” zei Jefizon. “Vorm een lijn! Geweren altijd vooruit en op het hart van de vijand.”
Ze deden het meteen, hoewel het de scheefste lijn was die Jefizon ooit zag. “Wasserbox heeft bevolen de lijn te houden. En—”
Zijn ogen dwaalden af. Verder in de straat, waar de haven al begon, vocht een ander peloton. Ze konden hun geweren niet richten op de vijand, want andere soldaten zaten ervoor.
En één van hen was Fuja, die wild om haar heen sloeg en kreten joelde.
“Fuja!” riep Jefizon. Hij liep door, maar zijn eigen soldaten trokken hem terug.
“U zei net dat we de lijn niet moesten—”
“We schuiven de lijn op!” riep hij snel.
Zijn soldaten liepen mee op hetzelfde tempo, geweren nog altijd vooruit. De mist vanaf het water mengde met rook van kanonschoten, wat Fuja weer uit zijn zicht nam. Een paar van zijn soldaten struikelden over de rommel op de straten.
Zo kwamen ze plots uit bij het einde van de straat. Enkele meters van het losgeslagen peloton dat over de hele haven vocht met Casbrita soldaten. Ze keken opzij. In de andere straten hielden de soldaten netjes hun lijn, maar ze keken nu vragend. Hij begreep ook niet waarom Wasserbox zo voorzichtig was en ze allemaal achterin de straat had gezet.
Jefizon riep: “We drukken! Schuif allemaal vooruit, totdat we de Casbrita helemaal insluiten!”
De andere lijnen begonnen te schuiven, stapje voor stapje richting het einde van hun straat.
Hij struikelde vooruit, zijn armen zwaaiend. Fuja. Waar was Fuja? Hij hoorde nog haar kreten, maar veel zachter. En waarom waren zij in hun eentje dit gevecht op de haven begonnen?
Meerdere gigantische schepen van Casbrita stonden klaar. Ze leken leeg, hun wapens en soldaten al uitgeladen. Maar als dat allemaal—
Een regen van geweerschoten daalde neer op Jefizon en zijn groep. Hij keek verward om zich heen.
De daken. Casbrita soldaten zaten op de daken! Hij wees zijn geweer en schoot er twee omlaag. Maar de daksoldaten konden makkelijk schuilen achter schoorstenen.
Jefizon begreep waarom ze hadden moeten blijven. Gigantische kogels werden afgevuurd uit sterke kanonnen, gepositioneerd bovenop de schepen, die net ver genoeg konden schieten om het einde van elke straat te raken.
Toen hij weer omlaag keek, was hij de helft van zijn groep kwijt. Ook twee andere straten hadden nu grote gaten in de verdediging.
“Fuja!”
De enige reactie was een tikketak van voetstappen uit alle richtingen. Door de mist zag hij zwarte schaduwen, gekleed in Casbrita uniformen, die alle kanten van de haven opzoeken. De overgebleven soldaten vormden samen nog maar één lijn om de hoofdstraat af te sluiten voor Casbrita.
De andere twee straten waren nu vrij. En honderden soldaten van Casbrita renden er met plezier doorheen, want dan konden ze de rest van achteren beschieten.
Jefizon schudde zijn hoofd. Ja, theorie was niet hetzelfde als praktijk. Ja, zijn liefde voor Fuja maakte hem blind.
Geen tijd om schuldig te voelen.
Hij strompelde door en had pas laat door dat hij over een houten pier liep, waardoor hij bijna in het water viel. Hij draaide om en nam dezelfde route terug, maar de straat waar hij uitkwam was duidelijk niet in bezit van de rebellen.
Hij botste tegen twee Casbrita soldaten. Ze richtten hun geweer. Jefizon wist dat het te langzaam was, dus hij sloeg de achterkant van zijn geweer tegen het hoofd van beide. Ze vielen bewusteloos neer.
Het werd avond. In de chaos zag Jefizon alleen schimmen. Vage silhouetten die leken te teleporteren in plaats van lopen, die niet praatten maar een soort oertaal uitkraamden. Sommige werden neergehaald onderweg. Niet door hem, maar door andere soldaten van Elwar die om hem heen vochten, net zo verdwaald.
Uiteindelijk kon hij de grootste stroom terugbrengen tot één specifiek gebouw. Toen er al een tijd niemand uit was gekomen, haalde hij diep adem en stapte naar binnen.
De chaos verdween, vervangen door een goed verlichtte kamer. In het midden stond één kalm wezen die thee dronk: Beeris.
9. Verklaring van Iets
Wasserbox brak zijn tafel af. Hij had geen idee wat er was gebeurd, maar ze waren de hele controle over de binnenstad kwijt, en Casbrita had een grote slag geslagen. Dit was dus precies waarom ze een beleg hielden, en niet moesten aanvallen.
Na een week volhouden, moest hij alsnog vluchten naar een nieuwe commandopost aan de rand van de stad. En daar kreeg hij een bijzonder bericht: Ajay was op weg naar Bosnot.
En hij had honderdvijftig kanonnen bij zich, gehaald uit Fort Tondoga.
“Hoe … hoe haalt hij dat helemaal hierheen?” zei Wasserbox vol ongeloof. “Door de sneeuw? Door het afschuwelijke terrein? Kannonen zijn zwaar. Stuur … stuur soldaten om hem te helpen! Alles dat we kwijt kunnen!”
Hij bekeek de plattegrond opnieuw. Waar moesten de wapens staan? Bosnot werd nog altijd bewoond door veel onschuldige burgers. Als ze de kanonnen te ver naar voren zetten, liepen ze het risico dat ze werden vernield voordat ze één schot losten.
De haven. Dáár kwam alle hulp voor Casbrita binnen, daar waren ze het sterkst.
Hij keek naar de omringende gebieden en vond een hoge heuvel. Als ze de wapens daarop plaatsten, konden zij de haven beschieten, maar Casbrita niet terugschieten. Misschien was alleen al het beeld genoeg om ze weg te jagen!
Maar … wat als ze de heuvel zouden bestormen? Als al die wapens weer in handen vielen van Casbrita, dan hadden de rebellen definitief verloren. Konden ze zo’n aanval afslaan? Ze hadden nauwelijks meer soldaten over in de stad.
Het ging allemaal verkeerd. Hij zou weer falen, weer blunderen. Hij vertrouwde zijn mond niet om de juiste commando’s te spreken, zijn vingers niet om de juiste delen op de kaart aan te wijzen.
Een tweede bericht kwam binnen, uit de mond van een hijgende boodschapper.
“Jefizon laat weten dat hij de Halfgod van Geluk heeft gevonden. Hij probeert het wonderwezen te overtuigen weer aan onze kant te staan.”
Wasserbox slaakte een zucht van verlichting. Hij had aangenomen dat zijn vriend dood was, nadat anderen zeiden dat hij een week geleden in vijandig gebied was beland. “Zegt hij ook wat de kans is dat het lukt?”
De boodschapper schudde zijn hoofd en vertrok.
De generaal ijsbeerde in zijn nieuwe kamer. Wat moest hij doen? Hij kon Jefizon vertrouwen, de kanonnen op de heuvel zetten, en Casbrita voorgoed wegjagen. Of hij kon het veilig spelen en de kanonnen achter houden, daar waar ze niet makkelijk werden afgepakt.
Beide waren prima … maar het werd een ramp als Jefizon het tegenovergestelde deed. Als hij de kanonnen op de heuvel zette, maar Geluk kwam niet aan hun zijde. Of als hij de kanonnen achterhield, dan kon Geluk wel aan hun zijde zijn, ze zouden het verspillen!
Zou de Casbrita zijn bluf doorzien? Hij kon die kanonnen wel neerzetten, maar hij kon ze niet afvuren. Té veel van zijn eigen soldaten stonden nog in de haven, waaronder waarschijnlijk Jefizon.
Wasserbox keek om zich heen. De mannen hielden dit niet meer. De meeste kregen niet eens salaris—dat konden ze niet betalen. Ze vochten voor de eer en voor vrijheid, niks anders. Dat ze al die tijd samen waren gebleven en dapper bleven vechten, dát was eigenlijk een wonder.
De andere landen van Somnia waren in slaap gesust en hadden een koning of dictator blind geaccepteerd. Maar in Elwar hadden ze meegemaakt wat het was om in een gevangenis te zitten—en daarom vochten ze juist extra hard voor vrijheid.
Wasserbox maakte zijn beslissing.
Jefizon was officieel gevangene van Casbrita. Maar met de Halfgod van Geluk naast je konden je handboeien zomaar, toevallig, losgaan. Hij voelde zich niet bedreigd, totdat de zon opkwam en een generaal met rood hoofd—een wolf—binnenstormde.
“Kom naar buiten,” schreeuwde hij. “Kijk wat het Continentale Leger heeft gedaan! Het is verschrikkelijk!”
Generaal Howl schrok. Hij was de grootste wolf en de hoogste commandant van Casbrita. Hun Wasserbox, als het ware.
Hij verzamelde alle soldaten en volgde de boodschapper. Inclusief zijn bewakers, wat betekende dat Beeris en Jefizon ook mee moesten. Howl beweerde ook dat Wasserbox’ eer hem zou weerhouden om iets stoms te doen zolang ze Jefizon als gegijzelde hadden.
Toen hij alle soldaten op één plek zag, verloor Jefizon de hoop in overwinning volledig. De rebellen waren zwaar in ondertal. Beeris was weerhoudend om ook maar met Jefizon te praten, laat staan van kant wisselen.
Het was zinloos. Hij zou het niet inhouden, nee, nog meer jaren van Casbrita brutaliteit en onderdrukking, en zware belastingen zonder representatie. Hij zou niet overleven, of eerder, het zou geen leven zijn dat het waard was.
Ze eindigden in het midden van de haven, met hun blik op de hoge heuvel in de verte.
In één nacht, op een of andere manier, had het Continentale Leger honderd kanonnen op die heuvel weten te plaatsen.
De soldaten van Casbrita raakten in paniek.
“We moeten vertrekken voordat ze ons slachten!”
“Dat doen ze niet,” zei Howl, die commandeerde dat ze kalm bleven. Hij grijnsde. “Ze kunnen die heuvel niet verdedigen, of misschien zijn het nepwapens. Hoe dan ook, dit is slechts een kans om ze terug te stelen.”
Hij maakte een plan om de heuvel nog voor de middag te bestormen. Misschien zouden tien of twintig Casbrita soldaten sterven, maar zeker niet allemaal. Ze zouden die kanonnen pakken en nu voorgoed Bosnot kunnen verdedigen.
“Dit zou een goed moment zijn,” fluisterde Jefizon naar Beeris, “om de juiste kant te kiezen.”
“En ik heb duidelijk gemaakt,” fluisterde hij terug, “dat een kant die slaven houdt nooit de juiste kan zijn.”
“Ik heb het geprobeerd!” Jefizon gaf zichzelf bijna weg door te schreeuwen. “Maar het hele idee van vrijheid is dat andere dus ook vrij zijn om dingen te zeggen of keuzes te maken. De meerderheid wilde slavernij behouden, dus het blijft, zelfs als we onafhankelijk worden.”
Beeris gromde alleen maar.
“Je denkt toch niet dat Casbrita beter is?” ging Jefizon verder. “Daar hebben ze andere domme ideeën. De enige reden dat ze slavernij afschaften was omdat ze het niet meer nodig hadden, want wij hebben hen van de plantages geschopt!”
Beeris gromde. Hij gooide Jefizon over zijn andere sterke schouder, alsof hij niet meer was dan een zak eten.
Zijn onzekerheid over Fuja’s lot knaagde aan zijn hart en ziel. Waarom had hij haar toegestaan om te vechten? Waarom had zij hem toegestaan om te vechten? Hield ze niet van hem!?
“Vrijheid … absolute vrijheid bestaat niet,” zei Jefizon, geschokt door zijn eigen conclusie. “Jouw vrijheid houdt op waar die van een ander begint.”
“Dus?”
“Geen vrijheid zonder gevangenis. Wij kunnen niet vrij zijn totdat we alle Casbrita soldaten hebben gearresteerde. We kunnen niet veilig zijn totdat we criminelen hebben opgesloten. Jij kan niet vrij zijn totdat je een kant kiest die daadwerkelijk regels heeft om vrijheid op te leveren. Ik zou mezelf in een gevangenis zetten … als het betekent dat Fuja nooit meer in gevaar is.”
Jefizon keek Beeris diep in de ogen. “Je bent nu een vrij persoon. Bardams heeft je dat gegeven. Je moet geloven dat het grootste deel van de dieren goed is, zoals hij, anders houdt het sowieso allemaal op. Je hebt nu de vrijheid om de juiste keuze maken.”
Al snel stonden ze aan de voet van de heuvel. Honderd soldaten sterk, en één zelfverzekerde generaal voorop. De kanonnen waren op hen gericht, maar ze schoten inderdaad niet. De paar soldaten die ze moesten afvuren, stonden stijf ernaast en stopten niet eens buskruit in de lopen.
Howl grinnikte nog breder.
“Dit was hun laatste fout! Elwar is van ons!”
Maar toen hij de eerste stap zette, sloeg het weer om.
De blauwe lucht werd grijs. Het warme zomerweer werd een natte regenbui met hier en daar een bliksemschicht. Het gebeurde zo plotseling dat Jefizon het pas doorhad toen hij al doorweekt was.
De troepen probeerden de heuvel op te lopen, maar de grond werd langzaam drijfzand, de modder nat en glibberig. Howl maakte grote sprongen vooruit, maar hevig windvlagen duwden hem steeds van het pad, waardoor hij bijna niks vooruit kwam.
Jefizon hoorde gekraak en gepiep. Hij keek om en zag hoe het grootste schip van Casbrita worstelde met de plotse storm en bijna omkiepte.
Howl stond tien meter hoger op de heuvel, bevroren. Geen van zijn troepen was ook maar even hoog gekomen als hij. Beeris glimlachte.
“Ah, een klassiekertje,” mompelde hij. “Onverwachte storm.”
“Je kan niet kiezen wat je doet?” vroeg Jefizon.
“Natuurlijk niet. Ik kan alleen pech en geluk brengen; hoe dat gebeurt hangt af van … het universum of zoiets.”
Howl greep zijn wapen in zijn bek: een pistool gemaakt voor viervoeters om in de mond te houden. Hij kon vuren wat hij wilde, maar alle kogels gingen “toevallig” langs Beeris en Jefizon terwijl ze vluchtten.
Ze renden uit de storm, over de natte scheve stenen van de haven. Jefizon begreep niet waar Beeris heen ging, maar hij vertrouwde erop—want inderdaad, even later vonden ze “toevallig” alle andere soldaten die hier vast zaten. Ze hadden zich verzameld in een goed verdedigbare straat, rondom een kampvuurtje dat moeizaam aanbleef in de storm.
Fuja en Jefizon vlogen elkaar in de armen. De soldaten gaven Beeris allemaal een knuffel en verwelkomden de Halfgod van Geluk hartelijk. Een last ging van alle schouders. Met Beeris in hun midden, konden ze lopen waar ze wilden, het zou toevallig wel goed komen.
Enkele straten verder kwamen ze hun eigen troepen tegen. De verst vooruitgeschoven lijn. Ze werden doorgelaten, terug in vriendelijk gebied. Die gebeurtenis werd meteen via tekens doorgegeven aan Wasserbox op de heuvel. De soldaten renden ook meteen naar de heuvel, hoewel Jefizon en Fuja besloten veilig achter te blijven.
Even later hoorden ze Wasserbox’ bulderende stem schreeuwen dat Howl zich overgaf en vertrok. Want anders zouden ze nu wél gaan vuren. Wasserbox, echter, zag er bleek en gestrest uit.
Eén verdwaald schot. Eén soldaat die zijn trekker weer niet kon loslaten, en de oorlog zou doorgaan, de heuvel zou alsnog worden bestormd, ongeacht hoeveel doden er zouden vallen. Jefizon en Fuja zouden sterven. Zijn dagen als generaal definitief voorbij.
Beide kanten wachtten in verschrikkelijke onzekerheid.
Howl gooide de geweren neer.
Geen verdwaald schot. Geen ongelukkige blunder onder Wasserbox’ leiding. In plaats daarvan had hij zojuist iedereen gered.
Drie dagen later zaten alle Casbrita soldaten op schepen, op weg naar huis.
Terwijl de soldaten feestvierden door heel Bosnot, werd op het Continentale Congres besloten dat dit hét moment was.
Bardams presenteerde de uiteindelijke Verklaring van Onafhankelijkheid. Na, zoals altijd, lang overleg tussen veel te veel dieren, werd deze door de meerderheid geaccepteerd.
Op 4 Juli werd hij definitief getekend, waarna kopieën over de hele wereld werden verzonden.
Elwar had zichzelf onafhankelijk verklaard.
10. Epiloog
Casbrita beweerde natuurlijk dat Elwar helemaal geen recht had om zichzelf onafhankelijk te verklaren. Het waren hun kolonies en dat zouden ze laten weten. Wasserbox verplaatste ter voorbereiding bijna het hele leger naar Nieuw Bork, wat nu de grootste en meest belangrijke stad was. Als Casbrita aanviel, zou het daar zijn.
Maar het grootste deel van de wereld accepteerde dit wel. Vooral omdat ze nog een hekel hadden aan Casbrita vanwege vroegere oorlogen.
De grootste daarvan waren de Frambozi. Fracclin had al die tijd geprobeerd om de Frambozi koning over te halen Elwar te steunen in de oorlog. De koning wilde best stiekem wapens en kogels sturen, maar ze wilden niet officieel meevechten. Niet zolang ze niet zeker wisten dat Elwar ging winnen.
En Casbrita was zeker dat ze niet gingen winnen. Alle kolonies lagen aan het water en kregen veel van hun eten en goederen vanaf schepen. En wat had het Continentale Leger niet? Boten. Casbrita had de machtigste vloot van de wereld, en de rebellen hadden een paar vlotten. Alleen al daarom lachte het hele Parlement hen uit en voorspelde dat de kolonies binnen een jaar weer van hen waren.
De oorlog was niet voorbij. Nee, hij begon nu pas écht.
Jefizon liep met Beeris over zijn landgoed. Hij had net zijn gigantische bibliotheek laten zien, en vooral niet verteld hoe blut hij door die aankopen was geworden. Het salaris dat hij ontving voor het schrijven van de onafhankelijkheidsverklaring, had hij volledig besteed aan het ontwerpen van zijn droomhuis.
Hij was ook begonnen aan zijn eigen versie van Le Bjib, het heilige boek van Krystadom, maar dan zonder de wonders en met slechts de “goede delen”. In zijn ogen was Yesis Kryst geen messiah, maar een filosoof om te bestuderen.
Fuja had prachtige vlaggen geschilderd en hing ze aan elk stukje muur of boom. Om te vieren dat ze nu onafhankelijk waren, mede dankzij Jefizons geweldige verklaring.
In Elwar zagen ze deze ideeën als overduidelijk. Maar in de rest van de wereld—waar elk land werd geregeerd door strenge koningen of gemene dictators—was het hele idee van vrijheid en onafhankelijkheid lachwekkend.
“Ik heb één erg bijzonder boek,” zei Jefizon. “Ik heb het vermoeden dat het van de godenkinderen is geweest. Het lijkt wel magisch. Het bezit vrijwel de volledige geschiedenis tot nu!”
“Dat klinkt als het Boek der Betekenis,” zei Beeris kalm. “Mijn moeder praatte er wel eens over, toen ze nog …”
Jefizon legde een hand op Beeris’ rug. “Wat de wereld de godenkinderen heeft aangedaan is verschrikkelijk. Maar wat me vooral opviel is hoeveel pech ze hebben gehad. De overwinnaars in een oorlog zijn eigenlijk meestal niet de beste of de sterkste. Nee, het waren degene met het meeste geluk. Degene voor wie de meeste dingen de juiste kant op vielen.”
Hij keek naar de neushoorn, verbaasd. “Maar ik kan niet helpen dat ik me afvraag, mijn goede man, waarom je jouw ouders niet hebt geholpen? Of hoe je ooit slaaf werd? Dat klinkt … meer dan ongelukkig.”
“Ik was te jong, te onzeker in mijn krachten, om mijn ouders te helpen in het Eerste Conflict. En ik ben Halfgod van Geluk, niet Halfgod van Totale Controle. Ik kon niet voorkomen dat ik slaaf werd—ik kon mijn geluk net genoeg besturen dat ik slaaf werd van een goed persoon genaamd Bardams die mij goed behandelde.”
Beeris keek uit over de prachtig ontworpen tuinen. Jefizon had al zijn eigen slaven en paarden vrijgelaten, hoewel sommige vrijwillig waren teruggekeerd als betaalde werknemers. Elwar was een mooi land, nu ondersteund door mooie—hoewel imperfecte—wetten.
“Je hebt geen idee hoe dichtbij de wereld is gekomen, keer op keer, bij een duivelse leider die de hele wereld veroverde. Het Amoreense rijk? Het Ottojon? Een storm minder, een paar beslissingen anders, en misschien besloegen die rijken nu de hele wereld.”
Jefizon stopte. “Maar, wacht, ben jij dan niet al duizend jaar oud?”
“Ja.” Hij schokschouderde. “Geluk met de genen, hè.”
Hij zwaaide naar Fuja, die gelukkiger leek dan ooit, ook al had ze minder vrijheid dan ooit. Fuja en Jefizon hadden afgesproken dat ze niet meer in gevechten of oorlogen zouden springen. Om alles eerst met elkaar te bespreken, elkaar te laten weten als ze het landgoed verlieten, en heel selectief te zijn in wie ze vertrouwden en hoe ze leefden. Zodat ze zo lang mogelijk, veilig, samen konden genieten van het leven. Het gesprek had niet lang geduurd—beide hadden meteen hiermee ingestemd.
“Zorg goed voor elkaar. Ik wens jullie alle geluk van de wereld.”
De Halfgod van Geluk slenterde weg.
De Kinderen van Vrijheid moesten nu opnieuw samenkomen, inclusief Ajay die een held werd genoemd vanwege het leveren van de kanonnen. Maar deze keer zou het geen klein clubje rebellen zijn, geen rijke jonge mannen in een café met dromen over vrijheid, maar als onderdeel van een gigantisch leger dat vocht voor dertien kolonies.
Want dat Casbrita nu uit alle macht zou aanvallen, dat was zeker.
En zo ging het leven door …